ECLI:NL:RBOVE:2016:1289

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
08/770113-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor langdurig seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter

Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Overijssel een 51-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor het langdurig seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. De rechtbank oordeelde dat de man zijn dochter gedurende een periode van acht jaar, van 1995 tot 2003, stelselmatig heeft misbruikt door ontuchtige handelingen met haar te plegen. De verdachte heeft het vertrouwen van zijn dochter op grove wijze beschaamd, kennelijk louter ten behoeve van zijn eigen behoeftebevrediging. De reclassering kon de kans op recidive moeilijk inschatten, omdat het misbruik lange tijd geleden heeft plaatsgevonden en de exacte motieven van de verdachte niet duidelijk zijn geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens had, met een verstandelijke beperking en een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft zijn dochter vrijwel dagelijks misbruikt, wat heeft geleid tot ernstige psychische schade, waaronder posttraumatisch stresssyndroom (PTSS). De rechtbank heeft de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen, maar heeft hem wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van drie jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770113-14 (P)
Datum vonnis: 14 april 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats 1] aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 november 2015 en 31 maart 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.H. Dijkstra, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
met zijn dochter meermalen handelingen heeft gepleegd (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die dochter, terwijl zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
feit 2:
meerdere malen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 februari 1995 tot 7 februari 2003 te
Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer]
(geboren [geboortedatum slachtoffer] 1991), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet
had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, althans
éénmaal:
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt/gebracht/gehouden en/of
- zijn tong en/of een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gedrukt/gebracht/gehouden;
art. 244 Wetboek van Strafrecht.
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 februari 1995 tot 7 februari 2007 te
Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht
heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum slachtoffer] 1991, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen,
althans éénmaal:
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt/gebracht/gehouden

en/of

- zijn tong en/of een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft

geduwd/gedrukt/gebracht/gehouden en/of

- de vagina, althans schaamstreek, van die [slachtoffer] , heeft gestreeld en/of

betast en/of bevoeld en/of aangeraakt en/of

- de vagina van die [slachtoffer] heeft gebeft en/of
- de vinger(s) en/of hand(en) van die [slachtoffer] op/om zijn penis heeft gelegd,
althans zijn penis door die [slachtoffer] heeft laten vastpakken en/of vasthouden
en/of zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft zij de gevangenneming van verdachte bij uitspraak gevorderd.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Zij heeft zich in dat verband, kort en zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat aangeefster een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, dat haar relaas betrouwbaar is te achten en dat dit op specifieke punten door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Volgens de officier van justitie is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv).
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft allereerst bepleit dat verdachte, bij gebreke aan wettig en overtuigend bewijs, zal moeten worden vrijgesproken van het onder 1 aan hem ten laste gelegde, nu verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster en aangeefster de enige directe bron is, waaruit zou kunnen blijken dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Daarmee is volgens de raadsvrouw niet voldaan aan het in tweede lid van
artikel 342 Sv neergelegde bewijsminimum.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat er redenen zijn te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, omdat de verklaring van aangeefster kan zijn beïnvloed door het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en de aangifte en ten gevolge van de door aangeefster in die periode ondergane therapeutische behandelingen. Ook acht zij de verklaringen van de getuigen op sommige punten tegenstrijdig met die van aangeefster.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw allereerst verwezen naar hetgeen zij ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde had aangevoerd. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de opzet van verdachte op het 2e voorval niet bewezen kan worden, nu er enkel sprake is van aanraken. Volgens haar is er alleen bewijs voor het
1e voorval, waarbij verdachte aangeefster zijn penis heeft laten vasthouden.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Na een informatief gesprek op 7 oktober 2013, heeft [slachtoffer] , een dochter van verdachte, op 14 november 2013 aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar vader in de periode van 7 februari 1995 tot ongeveer 7 februari 2007.
Aangeefster heeft verklaard dat het seksueel misbruik vrijwel dagelijks plaatsvond in hun woning aan [voormalig adres] te [voormalige woonplaats] ; in de badkamer, de wc, haar slaapkamer, de slaapkamer van haar vader en op de zolder. Ten aanzien van de ontuchtige handelingen heeft zij verklaard dat haar vader haar clitoris heeft gestreeld en haar heeft gebeft en dat zij hem heeft moeten aftrekken en vanaf ongeveer haar 7e levensjaar ook heeft moeten pijpen. Als zij hem aftrok, dan kwam hij altijd klaar.
Verder heeft zij verklaard dat hij ook een aantal keren heeft geprobeerd om met zijn penis in haar te komen, maar dat dit pijn deed en volgens haar nooit is gelukt. Dit proberen te penetreren vond plaats tot ongeveer haar twaalfde jaar.
Zij heeft verklaard dat zij aanvankelijk dacht dat het normaal was, maar dat zij er toen ze in groep 5 zat tijdens het schoolzwemmen achter kwam dat dit niet het geval was.
Volgens aangeefster heeft verdachte haar gesmeekt om er niet over te praten en heeft hij haar ook gedreigd om haar of zichzelf af te maken als ze er iets van zou zeggen. Ook heeft hij in die tijd geweld gebruikt, waardoor zij bang voor hem was.
Aangeefster heeft verklaard dat zij van haar vader heeft vernomen dat het seksueel misbruik is begonnen toen zij ongeveer vier jaar oud was. Toen haar ouders gingen scheiden, stopte het misbruik. Wel heeft hij haar nadien nog één keer gevraagd om “een spelletje te doen” toen zij bij hem in zijn woning in [woonplaats 1] op bezoek was.
Volgens de verklaring van aangeefster is haar zus [zus slachtoffer] ook door haar vader misbruikt, met dien verstande dat [zus slachtoffer] heeft gezegd dat het bij haar bij eenmalig misbruik is gebleven.
Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij twee keer ontuchtige handelingen met aangeefster heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat zij de eerste keer in bad zaten en dat hij, toen zijn piemel per ongeluk werd aangeraakt, opgewonden raakte. En dat hij toen heeft gevraagd of de kinderen zijn piemel wilden aanraken, waarna [slachtoffer] hem heeft afgetrokken en hem klaar heeft gemaakt. Hij had haar uitgelegd hoe zij hem moest aftrekken en het zelf voorgedaan. Volgens verdachte was [slachtoffer] toen vier of zes jaar oud.
De tweede keer vond volgens verdachte ook in bad plaats. Hij heeft verklaard dat hij toen naakt was, dat de kinderen zijn piemel mochten aanraken en dat zijn ex-vrouw binnenkwam toen het gebeurde.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er ook wettig en overtuigend bewijs is voor hetgeen verdachte ontkent, namelijk dat er veel vaker en veel verdergaand seksueel contact heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, voor zover tot het bewijs gebezigd (zie de bewijsmiddelen
1. en 2). Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en juistheid van deze verklaringen heeft de rechtbank het volgende betrokken.
Aangeefster heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard over het seksueel misbruik door haar vader, dat voortduurde tot het moment dat haar ouders uit elkaar gingen. Zij heeft gedetailleerd verklaard welke seksuele handelingen zij moest ondergaan (strelen bij de vagina/clitoris, (poging tot) penetratie ter plaatse en beffen) dan wel verrichten (aftrekken en pijpen) en over de verschillende plaatsen in huis waar het seksueel contact heeft plaatsgehad. Voorts heeft zij verklaard dat het strelen en aftrekken vrijwel dagelijks plaatsvond, terwijl het pijpen en beffen af en toe gebeurde.
Ten aanzien van de pogingen van haar vader om met zijn penis bij haar naar binnen te gaan, heeft aangeefster verklaard dat hij dit vier a vijf keer heeft geprobeerd, maar dat het volgens haar nooit is gelukt.
Ten aanzien van een aantal specifieke seksuele handelingen heeft aangeefster zeer gedetailleerd beschreven waar, wanneer en onder welke omstandigheden deze hebben plaatsgevonden.
Voorts heeft aangeefster gedetailleerd verklaard over de kinderporno die haar vader in haar bijzijn bekeek.
Datzelfde geldt waar het gaat om de gevolgen van het seksueel misbruik. Zo heeft aangeefster verklaard dat zij haar opleiding niet heeft kunnen afmaken en dat zij moeilijk met oudere mannen samen in een ruimte kan zitten. Ook kan zij geen kleine kinderen bij een vader op schoot zien zitten.
Voornoemde verklaringen van aangeefster - voor zover tot het bewijs gebezigd - zijn in de kern consistent.
Aangeefster heeft ruim voordat zij heeft besloten om aangifte te doen bij de politie aan meerdere personen, in meer of minder uitgebreide vorm, verteld dat zij seksueel is misbruikt door verdachte. Zo heeft zij haar moeder, mevrouw [moeder slachtoffer] , in vertrouwen genomen nadat de relatie tussen haar ouders was geëindigd en haar verteld dat zij haar vader moest aftrekken. In 2010 heeft aangeefster zich gewend tot Dimence met het verzoek haar te helpen bij het verwerken van het seksueel misbruik. De door aangeefster bij Dimence vertelde details komen overeen met de details zoals genoemd in haar aangifte (vrijwel dagelijks misbruik vanaf haar vierde jaar, aan zijn ding zitten, het aftrekken, pijpen, beffen en pogingen om gemeenschap te hebben en de reacties van anderen waaruit aangeefster afleidde dat dit niet gewoon was). Ook heeft ze haar zus [zus slachtoffer] in kennis gesteld van het seksueel misbruik en haar verteld over het moeten aftrekken en pijpen. Zij heeft haar zus ook verteld dat haar vader haar heeft proberen te verkrachten, maar dat dit niet lukte omdat zij te nauw was., Toen aangeefster een relatie kreeg, heeft ze ook haar partner van haar misbruikverleden in kennis gesteld (zie de bewijsmiddelen 5 tot en met 10).
Hetgeen deze personen van aangeefster hebben gehoord over het seksueel misbruik is consistent met hetgeen zij ten overstaan van de politie heeft verklaard; onder andere waar het gaat om het moment waarop het misbruik is begonnen, de seksuele handelingen die zij moest plegen dan wel ondergaan en de plaats(en) waar deze handelingen plaatsvonden.
De verklaringen van aangeefster vinden daarmee steun in overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in het onderhavige geval niet kan worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen met als directe bron aangeefster (de bewijsmiddelen 1 en 2 en 6 tot en met 10) onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal.
De rechtbank neemt hierbij - in onderlinge (tijds)verband en samenhang bezien - het navolgende nadrukkelijk in aanmerking:
a.
De ex-vriend van aangeefster, [ex-vriend slachtoffer] , (bewijsmiddel 8) heeft gedrag waargenomen dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster. Hij heeft verklaard dat zij regelmatig nachtmerries had; dat ze in haar droom op bed lag in haar ouderlijk huis, dat haar vader aan haar bed stond en dat hij seksuele dingen met haar wilde doen.
Voorts heeft hij verklaard dat aangeefster, toen hij haar leerde kennen, een fobie voor vaderfiguren (mannen van een bepaalde leeftijd, rond de veertig-vijftig) had en dat zij niet alleen met mannen in één ruimte wilde zijn. Ook heeft hij verklaard dat aangeefster in het begin van hun relatie angstig was voor bepaalde seksuele handelingen, dat zij bepaalde seksuele handelingen ook nu soms nog liever niet doet (pijpen) en dat zijn borsthaar soms herinneringen aan haar vader oproept.
Tenslotte heeft hij verklaard dat aangeefster nog maagd was toen hij een relatie met haar kreeg, hetgeen strookt met de verklaring van aangeefster dat de pogingen van haar vader om met zijn penis bij haar naar binnen te gaan nooit zijn gelukt.
b.
De zus van aangeefster, [zus slachtoffer] , heeft als getuige verklaard dat zij zelf ook één keer door haar vader is misbruikt. Zij heeft hem moeten aftrekken en beschrijft, gelijk aan de verklaring van aangeefster, dat haar vader voor deed hoe zij dat moest doen.
Voorts heeft [zus slachtoffer] verklaard dat haar vader haar vervolgens heeft gevraagd “of zij hem durfde te pijpen”.
c.
De eerder genoemde concrete context waarin een aantal seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, wordt bevestigd door het steunbewijs. De rechtbank wijst in dit verband op
de verklaring van de moeder van aangeefster en die van haar zus met betrekking tot de inrichting van de woning aan [voormalig adres] te [voormalige woonplaats] en de inrichting van de slaapkamer van verdachte; met een stapelbed, een bureau met computers en een deur die doorgaans op slot was. Voorts blijkt uit hun beider verklaringen dat verdachte geregeld in een witte badjas door het huis liep en dat hij daaronder naakt was. De zus van aangeefster verklaart dat haar vader borsthaar had.
Zowel de moeder van aangeefster als haar zus hebben verklaard dat zij (moeder) geen seksleven meer met verdachte had en dat zij gescheiden sliepen.
Ook verklaren zij beiden dat de thuissituatie onveilig, onprettig en agressief was.
d.
Verdachte heeft verklaard dat hij destijds kinderporno (foto’s en films van jonge kinderen) voorhanden heeft gehad en dat het mogelijk is dat hij deze in het bijzijn van aangeefster heeft gekeken. Hij werd er, zoals hij verklaart, opgewonden van. Ook heeft hij te kennen gegeven dat hij kinderporno keek om te voorkomen dat hij zich aan zijn kinderen zou vergrijpen.
Tegenover de hiervoor genoemde verklaringen stelt verdachte alleen dat hij maar twee keer ontuchtige handelingen met aangeefster heeft gepleegd, terwijl hij in dat verband tegenstrijdig heeft verklaard over de leeftijd van zijn dochter op het moment van het misbruik (bij de politie heeft hij verklaard dat ze vier of zes jaar oud was, ter terechtzitting van 3 november 2015 heeft hij verklaard dat ze acht jaar oud was en in het kader van het
Pro Justitia onderzoek heeft hij verklaard dat ze acht of negen jaar oud was) en de tussenpose tussen het eerste en het tweede voorval (bij de politie heeft hij verklaard dat hij niet wist hoeveel tijd er tussen zat, terwijl hij ter terechtzitting van 3 november 2015 heeft verklaard dat het tweede voorval een week na het eerste voorval heeft plaatsgevonden). Ook de verklaring die verdachte ten aanzien van de kinderporno bij de politie heeft afgelegd verschilt (inhoudelijk) van hetgeen hij in het kader van het Pro Justitia onderzoek heeft verteld.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, acht de rechtbank, anders dan door de verdediging is betoogd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot een ander oordeel.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 7 februari 1995 tot 7 februari 2003 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] 1991), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens handelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen:
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij in de periode van 7 februari 1995 tot 7 februari 2007 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1991, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen:
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht
en/of
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- de vagina van die [slachtoffer] heeft gestreeld en
- de vagina van die [slachtoffer] heeft gebeft en
- de vingers van die [slachtoffer] om zijn penis heeft gelegd en zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 244 en 249 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: ontucht plegen met zijn minderjarige dochter, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft zijn dochter gedurende een zeer lange periode misbruikt door stelselmatig ontuchtige handelingen met haar te plegen en door haar te laten plegen, waarbij hij op diverse manieren haar lichaam is binnengedrongen. Die handelingen bestonden erin dat hij zijn dochter vrijwel dagelijks streelde rondom de vagina / clitoris en zich door haar liet aftrekken. Daarnaast moest zij hem pijpen en moest zij dulden dat hij haar befte. Verdachte heeft ook een aantal keer geprobeerd om met zijn penis in haar vagina te komen.
Verdachte heeft dit seksueel misbruik gepleegd in de periode dat zijn dochter tussen de vier en circa 14 jaar oud was. Het misbruik vond vrijwel dagelijks plaats in de woning waar hij en zijn gezin woonden.
Het misbruik is gestopt op het moment dat verdachte en zijn voormalig echtgenote uit elkaar gingen.
Na de relatiebreuk heeft verdachte zijn dochter, toen zij bij hem in zijn woning in [woonplaats 1] op bezoek was, nog een keer gevraagd om “een spelletje te doen”. Dat was de laatste keer.
Uiteindelijk heeft zijn dochter pas, toen hij gescheiden van haar moeder woonde en ook niet meer naar hem toe hoefde, met veel moeite aan haar moeder durven vertellen wat er al die jaren was gebeurd.
Het behoeft geen betoog dat deze handelswijze van verdachte als uiterst verwerpelijk moet worden gekwalificeerd en dat dit alles een grote schadelijke invloed op zijn dochter heeft gehad. Dit blijkt uit de omstandigheid dat zij zich in 2010 tot de hulpverlening heeft moeten wenden, omdat zij (mede) door de psychische gevolgen van het misbruik vastliep. De psycholoog heeft in 2010 de diagnose posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) gesteld. Dat de bewezenverklaarde feiten grote gevolgen hebben gehad - en nog steeds hebben - voor het slachtoffer, blijkt uit de verklaringen van aangeefster en haar huidige partner
alsmede uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
De verdachte heeft het vertrouwen dat zijn dochter in hem als vader mocht hebben op grove wijze beschaamd, kennelijk louter ten behoeve van zijn eigen behoeftebevrediging. Tekenend hiervoor is de verklaring van aangeefster, waarin zij aangeeft dat zij aanvankelijk dacht dat het normaal was dat vaders dergelijke handelingen bij/met hun dochters pleegden.
Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke integriteit.
Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik van jonge minderjarigen bij hen tot ernstige psychische schade kan leiden. Dat heeft niet alleen te maken met het geschonden vertrouwen naar volwassenen, maar ook met een verstoring van de eigen seksuele ontwikkeling.
Dat de maatschappij met gevoelens van afschuw en verontwaardiging reageert op het plegen van ontuchtige handelingen met zulke jonge slachtoffers geeft te meer aan hoe afkeurenswaardig seksueel misbruik van jongeren wordt geacht.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook gelet op de persoon van verdachte.
De reclassering heeft op 12 oktober 2015 een reclasseringsadvies uitgebracht waarin is geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De reclassering geeft in het advies te kennen dat de kans op recidive moeilijk in te schatten is, nu het misbruik lange tijd geleden heeft plaatsgevonden en het op basis van haar onderzoek niet duidelijk is geworden wat de exacte motieven zijn geweest voor het plegen van het misbruik.
Er is in het kader van deze strafzaak over de persoon van verdachte gerapporteerd door
dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en drs. H.A. Stierum, GZ-psycholoog, zoals blijkt uit de
Pro Justitia rapportages van 25 respectievelijk 30 maart 2016. Uit deze rapportages komt naar voren dat ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een verstandelijke beperking in combinatie met een gemengde persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale kenmerken. Volgens zowel Van Os als Stierum is sprake van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het recidiverisico wordt door hen als laag ingeschat en zij zien geen aanleiding om een advies te geven voor eventuele interventies.
De rechtbank neemt de inhoud van deze rapportages over en maakt deze tot de hare, wat betekent dat de rechtbank er rekening mee houdt dat de feiten aan verdachte in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 2 oktober 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de strafbare feiten, de ernst daarvan, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de langdurige periode waarin zij zijn gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van langere duur.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf onder meer gelet op de (hoogte van de) straffen die binnen de rechtspraak in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet, gelet op de ernst en aard van het misdrijf, het door de deskundigen als laag ingeschatte recidiverisico en de omstandigheid dat laatstgenoemden geen reden zien voor eventuele interventies, geen aanleiding om een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm, al dan niet met bijzondere voorwaarden, op te leggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking de in vergelijkbare gevallen gedane uitspraken.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren passend en geboden is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het beginsel dat de verdachte zijn straf en de onherroepelijkheid van het vonnis in vrijheid mag afwachten. De rechtbank zal daarom de vordering gevangenneming afwijzen.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [woonplaats slachtoffer] , heeft zich aanvankelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
Op 9 maart 2016 heeft zij, door tussenkomst van Slachtofferhulp Nederland, de rechtbank laten weten dat zij de ingediende vordering om haar moverende redenen wilde intrekken.
Gelet op die intrekking, ligt de vordering van de benadeelde partij thans niet meer ter beoordeling voor.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en
mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.
Buiten staat
Mr. S.M.M. Bordenga en mr. A.A. Smit zijn -wegens uitstedigheid- niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage bewijsmiddelen]

Voetnoten

1.Pagina 25 t/m 29.
2.Pagina 30 t/m 38.
3.Pagina 75 t/m 83.
4.Pagina 84 t/m 90.
5.Pagina 41 t/m 46.
6.Pagina 48 t/m 55.
7.Pagina 56 t/m 63.
8.Pagina 102-107.
9.Pagina 97-101.