ECLI:NL:RBOVE:2016:1204

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
3264810 BH VERZ 14 – 5523
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve vaststelling van schade door slecht bewind van curator in curatele

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 6 april 2016, heeft de kantonrechter ambtshalve vastgesteld dat er sprake is geweest van slecht bewind door de voormalige curator Werdmüller von Elgg, die was aangesteld voor de curanda's [A] en [B]. De zaak betreft de schade die [A] en [B] hebben geleden als gevolg van de nalatigheid van de curator, die niet tijdig heeft gereageerd op boetes en andere verplichtingen met betrekking tot een onverzekerde brommobiel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de curator niet adequaat heeft gehandeld, wat heeft geleid tot een schuld van € 3.581,00 aan het CJIB. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de curator ook aansprakelijk is voor de kosten van bijzondere bijstand die niet zijn aangevraagd, wat het totaalbedrag van de schade op € 5.522,32 brengt. De kantonrechter heeft Werdmüller von Elgg veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de faillissementscurator, mr. Engels-Jansen. De definitieve vaststelling van de schade ten gevolge van de voortijdige beëindiging van de schuldsanering is aangehouden, zodat de meest gerede partij de kantonrechter kan informeren zodra daar aanleiding toe is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Toezicht - Bewindsbureau
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknr. : 3264810 BH VERZ 14 – 5523
Datum : 6 april 2016

Beschikking ex artikel 1:362 BW in de curatele van:

[A] ,

geboren [geboortedatum 1] te [plaats 1],
hierna te noemen [A] ,
en
[B],
geboren [geboortedatum 2] te [plaats 3],
hierna te noemen [B] ,
beiden wonende te [plaats 2].
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
mevrouw P.A.M. BAKKER, handelend onder de naam Anvita bewindvoering & financiële dienstverlening,
kantoorhoudende te Hardenberg,
boek 1 curator van [A] en [B] ,
verder te noemen Bakker,
bijgestaan door meester T.P. Boer, advocaat te Arnhem,
verder te noemen mr. Boer,

mevrouw mr. J.W.E.M. ENGELS-JANSEN,

kantoorhoudende te Vroomshoop,
in haar hoedanigheid van curator in de faillissementen van [A] en [B] ,
verder te noemen mr. Engels-Jansen,

de heer H.F. WERDMÜLLER VON ELGG,

wonende te Doorwerth,
voormalig boek 1 curator van [A] en [B]
verder te noemen Werdmüller von Elgg.

Procesverloop

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- brief van mr. Engels-Jansen van 16 juni 2014
- brief van Werdmüller von Elgg 25 juli 2014
- brief van mr. Engels-Jansen van 7 oktober 2014
- brief van Werdmüller von Elgg van 26 november 2014
- reactie op de eindrekening van Bakker van 13 januari 2015
- brief van mr. Engels-Jansen van 17 maart 2015
- brief van Bakker van 8 april 2015
- brief van mr. Engels-Jansen van 9 april 2015
- brief aan Werdmüller von Elgg van 1 mei 2015
- brief van Werdmüller von Elgg van 25 augustus 2015
- brief van Werdmüller von Elgg van 31 augustus 2015
- brief van mr. Boer van 1 oktober 2015
- brief van Werdmüller von Elgg van 13 oktober 2015
- brief van mr. Engels-Jansen van 13 november 2015
- brief van mr. Engels-Jansen van 3 december 2015
- brief van Werdmüller von Elgg van 30 december 2015.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft mr. Engels-Jansen, verwijzend naar een vonnis van 21 oktober 2013, bij de kantonrechter klachten tegen Werdmüller von Elgg ingediend.
Bij brief van 7 oktober 2014 heeft zij haar klachten nader toegelicht en met stukken onderbouwd.
Bij brief van 8 april 2015 heeft Bakker eveneens klachten tegen Werdmüller von Elgg ingediend en gemeld dat [A] en [B] schade hebben geleden ten gevolge van de nalatigheden van Werdmüller von Elgg. In de brief zijn meerdere schadeposten genoemd.
De mondelinge behandeling naar aanleiding van deze klachten heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Verschenen zijn Bakker, mr. Boer, mr. Engels-Jansen en Werdmüller von Elgg.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft mr. Engels-Jansen haar klachten ‘vertaald’ in concrete schadeposten.
Mr. Boer heeft stukken ter onderbouwing van de schade van [A] en [B] in het geding gebracht.

Vaststaande feiten

1.1.
Bij beschikking van 7 augustus 2008 is het vermogen van [A] en [B] onder bewind gesteld met benoeming van Werdmüller von Elgg tot bewindvoerder.
1.2.
Bij beschikking van 28 mei 2009 is het bewind omgezet in curatele wegens verkwisting en is Werdmüller von Elgg tot curator benoemd.
1.3.
Bij beschikking van 29 december 2014 is Werdmüller von Elgg ontslagen en is Bakker tot curator benoemd.
1.4.
[A] en [B] zijn tot de WSNP toegelaten. Bij vonnis van 21 oktober 2013 is de toepassing van de WSNP jegens hen beëindigd. Sedertdien verkeren [A] en [B] in staat van faillissement. Mr. Engels-Jansen is de faillissementscurator. Zij was daarvoor de WSNP-bewindvoerder.
1.5.
In het vonnis van de rechtbank van 21 oktober 2013 staat onder meer het volgende:
De rechtbank stelt vast dat [A] en [B] , althans hun curator, niet naar behoren hebben voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht en bovenmatige nieuwe schulden hebben laten ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Gebleken is dat [A] en [B] de informatieplicht hebben geschonden, nu er vanaf juni 2013 geen financiële gegevens aan de bewindvoerder zijn overgelegd en de bewindvoerder, ondanks verzoeken daartoe, geen aangiften inkomstenbelasting heeft ontvangen. [A] en [B] staan al vanaf 28 mei 2009 onder curatele. Het is derhalve aannemelijk dat [A] en [B] niet in staat zijn om zelfstandig aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen en dat zij hierbij hulp van de curator nodig hebben. Het had derhalve op de weg van de curator gelegen om de gevraagde stukken tijdig aan de bewindvoerder over te leggen. De rechter-commissaris heeft de curator daarbij brief van 21 mei 2013 ook nog uitdrukkelijk op gewezen. De curator heeft desondanks nagelaten de bewindvoerder tijdig te voorzien van financiële gegevens. Nu de schending van de informatieplicht naar het oordeel van de rechtbank niet te wijten is aan [A] en [B] , maar aan de curator, zal de rechtbank de schuldsaneringsregelingen niet tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 derde lid onder c Faillissementswet.
Er is echter ook sprake van een nieuwe schuld van € 3581,00 aan het CJIB betreffende zeven boetes in verband met de 45-km auto. De curator heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet of de nieuwe schuld voor einde van de looptijd van de schuldsaneringsregelingen kan worden ingelopen. Gelet hierop en het feit dat [A] en [B] thans onder bijstandsniveau leven, dient de nieuwe schuld als bovenmatig te worden aangemerkt. De rechtbank zal de schuldsaneringsregelingen derhalve tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 derde lid onder d Faillissementswet.
Hoewel niet ter beoordeling aan de rechtbank voorgelegd, merkt de rechtbank hierbij nog het volgende op. Naar het oordeel van de rechtbank had de curator zich (meer) moeten inspannen om een vrijwaringsbewijs van de 45-km auto te verkrijgen. Indien dit vrijwaringsbewijs immers eerder zou zijn verkregen, dan zou de nieuwe schuld van € 3.581,00 betreffende zeven door het CJIB opgelegde boetes niet zijn ontstaan, althans niet zo hoog zijn opgelopen. Uiteindelijk heeft [A] zelf bewerkstelligd dat een vrijwaringsbewijs werd verkregen, zodat er thans geen nieuwe boetes meer worden opgelegd in verband met de 45-km auto. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het eigenlijk op de weg van de curator had gelegen om tijdig actie te ondernemen ten aanzien van de 45-km auto teneinde nieuwe schulden, zoals de thans openstaande boetes, te voorkomen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de schuldsaneringsregelingen tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 derde lid onder d Faillissementswet.
1.6.
Tegen het vonnis van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld. Per e-mail van 15 november 2013 heeft Werdmüller von Elgg aan mr. Engels-Jansen het volgende geschreven:
Ik heb geen hoger beroep ingesteld. Tegen het licht van de gebeurtenissen en het financiële aspect lijkt me dit niet zinvol.
1.7.
Het totaalbedrag van de door het OM/CJIB opgelegde boetes wegens het onverzekerd zijn van de 45-km auto van [A] is € 3.581,00.

Beoordeling

2.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt, waarbij de volgorde van de onderdelen van de aansprakelijkstellingen wordt aangehouden.
Eerst zal de kantonrechter echter een aantal aspecten van formele aard bespreken.
2.2.
Aangezien Werdmüller von Elgg geen curator meer is, en gegrondbevinding van de tegen hem ingediende klachten niet meer kan leiden tot zijn ontslag, zal de aandacht zich hierna richten op de gestelde schadeposten. Een afzonderlijke bespreking van de klachten, voor zover die niet tot een schadeclaim hebben geleid, is niet meer nodig.
2.3.
Artikel 1:386 BW verklaart op het bewind van de curator de bepalingen inzake het bewind van de voogd van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de curator sedert de wetswijziging per 1 januari 2014 in beginsel jaarlijks de rekening en verantwoording moet indienen.
De bepalingen inzake het bewind van de voogd staan in §10, afdeling 6, titel 14, boek 1 BW, de artikelen 1:337-371. Zie ook artikel 1:385 lid 1 BW dat onder meer verwijst naar de artikelen 1:372-377 BW.
2.4.
Het aldus ook toepasselijke artikel 1:362 BW luidt:
De kantonrechter kan op verzoek van de andere voogd of ambtshalve de schade vaststellen, die blijkens de rekening de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen.
2.5.
Uit HR 29 januari 1988, NJ 1988, 944, ECLI:NL:HR:1988:AD0176 volgt, dat ook na het einde van het bewind van de curator de schade ten gevolge van slecht bewind kan worden vastgesteld en dus niet alleen tijdens diens bewind naar aanleiding van een ingediende rekening als bedoeld in artikel 1:362 BW. Zie ook HR 23 juni 2000, NJ 2000, 517, ECLI: NL:HR:2000:AA6297.
2.6.
Op de schadevergoeding die ingevolge artikel 1:362 BW kan worden vastgesteld zijn de artikel 6:95 en volgende BW van toepassing.
2.7.
Bij het einde van het bewind door de curator dient deze op de voet van artikel 1:372 BW ten overstaan van de kantonrechter daarvan rekening en verantwoording af te leggen.
2.8.
Artikel 1:362 BW staat er niet aan in de weg dat de schade wordt vastgesteld op instigatie van een opvolgend curator, zoals in dit geval Bakker, en dat de kantonrechter aldus op het spoor wordt gezet leidend tot de ambtshalve vaststelling van schade ten gevolge van slecht bewind en tot de veroordeling van de gewezen curator tot vergoeding van die schade. Evenwel verschaft dit artikel niet derden, zoals de faillissementscurator mr. Engels-Jansen, de bevoegdheid de gewezen boek 1-curator op grond van slecht bewind aansprakelijk te stellen. Die derden dienen de gewone weg te bewandelen, te weten een dagvaardingsprocedure.
2.9.
Artikel 1:362 BW betreft schade van de curandus die het gevolg is van slecht bewind van de curator. Niet schade die derden ten gevolge van slecht bewind hebben geleden.
2.10.
Bij brief van 9 april 2015 heeft mr. Engels-Jansen meegedeeld zich te willen voegen in de procedure van Bakker tegen Werdmüller von Elgg. Vermoedelijk heeft zij daarbij artikel 217 Rv. op het oog gehad, al is dit artikel geschreven voor de dagvaardingsprocedure. Een voeging naar analogie van dit artikel acht de kantonrechter niet toelaatbaar, omdat artikel 1:362 BW geen procedure betreft waarin de ene partij verzoekt de andere partij te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding -behoudens de hier niet aan de orde zijnde situatie dat
de andere voogddat verzoekt- maar de kantonrechter de bevoegdheid verleent
ambtshalvede schade ten gevolge van slecht bewind vast te stellen. Mr. Engels-Jansen kan zich dus niet voegen aan de kant van Bakker.
2.11.
Met inachtneming van deze overwegingen, komt de kantonrechter tot de volgende beoordeling.
CJIB boetes € 3.581
3.1.
Bakker heeft in haar brief aan de kantonrechter van 8 april 2015 het volgende gesteld. Op 2 mei 2006 is de brommobiel (dat is een 45-km auto) van [A] volledig uitgebrand. Op 27 mei 2010 heeft de RDW bericht dat deze brommobiel onverzekerd is. Op dat moment was Werdmüller von Elgg boek 1-curator. Hij heeft niet op deze en andere brieven van de RDW gereageerd, waarna op 24 juli 2010 een boete is opgelegd die door de curator is voldaan. In juli 2010, maart, april, juli 2012, en januari, mei, juni, september en oktober 2013 volgden opnieuw boetes ter zake van hetzelfde feit. Eind september 2013 is Werdmüller von Elgg in actie gekomen en hij heeft op 3 oktober 2013 alsnog een vrijwaringsbewijs (bedoeld is vermoedelijk: de afmelding van het voertuig bij de RDW) geregeld. Blijkens het hiervoor deels geciteerde vonnis van de rechtbank van 21 oktober 2013 heeft het ontstaan van de schuld aan het OM/CJIB tot de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen geleid. Indien Werdmüller von Elgg eerder in actie was gekomen, dan was de schuld niet opgelopen en waren de schuldsaneringsregelingen wellicht niet voortijdig beëindigd.
3.2.
Uit de stukken die mr. Engels-Jansen met haar brief van 7 oktober 2014 aan de kantonrechter heeft meegestuurd volgt, dat zij op 6 maart 2012 Werdmüller von Elgg onder meer heeft geschreven dat
Indien de 45 km auto niet verzekerd is moet deze weg. Naar mijn idee hebben sanieten hier geen geld voor.
3.3.
Eenzelfde mededeling heeft zij gedaan in haar brief van 5 oktober 2012 aan Werdmüller von Elgg. Zij meldt in de brief onder meer het volgende:
Verder heb ik via de postblokkade verscheidene boetes betreffende de 45 km auto langs zien komen, waar geen betalingsregeling voor getroffen is. Ik heb u reeds meermalen gemeld dat de auto weg moet indien hij niet verzekerd is.
3.4.
In haar brief aan Werdmüller von Elgg van 10 mei 2013 heeft zij onder meer geschreven:
Verder heb ik via de postblokkade verscheidene boetes betreffende de 45 km auto langs zien komen, waar geen betalingsregeling voor getroffen is. Ik heb u reeds meermalen gemeld dat de auto weg moet indien hij niet verzekerd is. U heeft mij gemeld dat de auto mogelijk door sanieten is “weggedaan”. U heeft ook gemeld dat u geen vrijwaringsbewijs van sanieten heeft ontvangen.
3.5.
In haar brief van 16 juni 2013 heeft zij Werdmüller von Elgg onder meer geschreven:
Tot slot hebben wij gesproken over de boetes betreffende de 45 km auto. Tot op heden heeft u mij geen vrijwaringsbewijs en/of afmeldingsformulier in kopie toegezonden. Zoals u bekend blijft het CJIB nieuwe boetes opleggen zolang de auto niet is afgemeld.
3.6.
Bij e-mail van 10 september 2013 heeft zij Werdmüller von Elgg onder meer bericht:
Ook doe ik u een door mij opgevraagd overzicht toekomen van de openstaande boetes bij het CJIB. Gezien de resterende looptijd van de WSNP en de hoogte van de opgelegde boetes verzoek ik u mij te informeren hoe u dit gaat oplossen.
3.7.
Naar aanleiding van deze e-mail heeft Werdmüller von Elgg aan haar op 10 september 2013 ge-e-maild:
Ik zal mij schriftelijk wenden tot het CJIB en verzoeken een uitstelregeling te treffen tot na de afwikkeling WSNP. Ik informeer u hierover.
3.8.
Werdmüller von Elgg heeft niet bestreden dat hij voornoemde correspondentie van mr. Engels-Jansen heeft ontvangen. Evenmin heeft hij betwist dat hij in de loop van de tijd de boetes van het CJIB heeft ontvangen. Het verweer in zijn brief van 25 juli 2014 dat hij zich
uitvoerig en meerdere malen heeft bemoeidmet het verkrijgen van het vrijwaringsbewijs is niet met concrete feiten toegelicht en onderbouwd. Toen hij volgens de onweersproken gebleven stelling van Bakker eind september 2013 eindelijk in actie kwam, was het kwaad al geschied en waren de boetes al opgelegd. Werdmüller von Elgg had zich naar het oordeel van de kantonrechter tijdig en behoorlijk dienen in te spannen de registratie van het voertuig bij de RDW te laten beëindigen, dat wil zeggen na de brief van de RDW van 27 mei 2010 waarin is gemeld dat het voertuig onverzekerd is. [A] en [B] zijn op grond van artikel 1:381 lid 2 BW handelingsonbekwaam. Dat geldt ook met betrekking tot rechtshandelingen op het gebied van het publiekrecht. In plaats van bedoelde inspanningen te verrichten heeft de curator de eerste boete betaald, terwijl hij wist dan wel behoorde te weten dat zolang de registratie van het voertuig bij de RDW niet was doorgehaald en geen verzekering was afgesloten, meerdere boetes zouden volgen die, gegeven de slechte financiële positie van [A] en [B] , niet betaald zouden kunnen worden. Ruim drie jaren nadien, in september 2013, is hij pas in actie gekomen. Die actie heeft ertoe geleid dat de kentekenregistratie alsnog is doorgehaald. Daaruit mag worden afgeleid dat indien Werdmüller von Elgg eerder, in 2010, dezelfde actie had ondernomen, de boetes niet zouden zijn opgelegd.
3.9.
Ten gevolge van de nalatigheid van Werdmüller von Elgg is een schuld ontstaan van in totaal € 3.581,00. Hij is voor dit bedrag aansprakelijk wegens slecht bewind.
3.10.
Mr. Engels-Jansen heeft in haar brief van 13 november 2015 de schade ten gevolge van de voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregelingen voorshands begroot op € 12.500,00 zijnde de kosten van het faillissement, te weten haar salaris, verschotten en btw. Bij beschikking van 6 november 2015 is haar salaris over de periode 21 oktober 2013 tot en met 7 september 2015 vastgesteld op een bedrag van € 8.025,00 exclusief omzetbelasting. Dit bedrag zal toenemen omdat de faillissementen nog niet zijn afgewikkeld. De faillissementskosten komen ten laste van [A] en [B] .
3.11.
De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende.
Bakker en Werdmüller von Elgg pleiten ervoor dat de schuldsaneringsregeling opnieuw op [A] en [B] van toepassing worden verklaard. De kantonrechter stelt vast dat artikel 288 lid 2 aanhef en onder d Faillissementswet de mogelijkheid daartoe opent mits de schuldsaneringsregelingen zijn beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 onder d Faillissementswet om redenen die [A] en [B] niet zijn toe te rekenen. Gegeven de nalatigheid van de voormalig curator ten aanzien van de doorhaling van de registratie van het kenteken bij de RDW kan thans niet worden uitgesloten dat de heropening van de schuldsaneringsregelingen tot de mogelijkheden behoort, al moet daarbij wel worden aangetekend dat de hierna te bespreken kwestie inzake schade-uitkeringen daaraan (ook) in de weg kan staan. Zulks is echter niet ter beoordeling van de kantonrechter.
3.12.
Verder is van belang dat de omvang van de schade die het gevolg is van de voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregelingen pas kan worden vastgesteld nadat de beide faillissementen zijn afgewikkeld. Wellicht kunnen de faillissementskosten uit de boedel worden voldaan, althans gedeeltelijk.
3.13.
Tot slot merkt de kantonrechter op dat indien de schuldsaneringsregelingen niet voortijdig waren beëindigd wegens de boetekwestie, niet uitgesloten kan worden dat die beëindiging zou hebben plaatsgevonden wegens de hierna te bespreken kwestie inzake de schade-uitkeringen. Mocht een eventueel verzoek tot het opnieuw toepassen van de schuldsaneringsregeling vanwege die kwestie worden afgewezen, dan kan dat van belang zijn bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van Werdmüller von Elgg voor de onderhavige schade.
3.14.
De kantonrechter zal de beslissing ten aanzien van de aansprakelijkheid van Werdmüller von Elgg op dit onderdeel aanhouden totdat duidelijkheid is verkregen over het eventueel opnieuw toelaten van [A] en [B] tot de schuldsaneringsregelingen en de afwikkelingen van de faillissementen.
Schade-uitkeringen
4.1.
Uit de ter beschikking staande stukken blijkt het volgende.
Op 25 januari 2013 is de 45-km auto van [A] betrokken geweest bij een aanrijding. De verzekeraar van de tegenpartij bij die aanrijding heeft uitkeringen gedaan aan de schadebehandelaar van [A] en [B] , de firma Compensa. Op 12 april 2013, dus tijdens de WSNP-periode, is een bedrag van € 3.278,26 uitgekeerd aan Compensa. Van dit bedrag is door Compensa op 15 april 2013 € 128,26 betaald aan een schade-expert en in totaal € 3.150,00 betaald op een bankrekening ten name van familie [C] , een bekende van [A] en [B] .
Op 10 november 2013, dus tijdens de faillissementsperiode, is een bedrag van € 6.000,00 uitbetaald op een bankrekeningnummer van een familielid van [A] en [B] , [A] . Van dit bedrag heeft [A] op 27 november 2013 een 45-km auto (een
microcar) gekocht voor een prijs van € 3.950,00.
4.2.
Volgens de schriftelijke verklaring van [A] en [B] van 12 december 2014 was Werdmüller von Elgg hiervan op de hoogte en heeft Werdmüller von Elgg tegen hen gezegd
dat hij(bedoeld zijn kennelijk [A] en [B] , kantonrechter)
het geld maar lekker op moest maken.
4.3.
Bij e-mail van 10 september 2013 heeft mr. Engels-Jansen aan Werdmüller von Elgg onder meer het volgende geschreven:
Verder heeft saniet gemeld dat zij een schadeverzekering had ontvangen. Ik verzoek u mij hierover nader te informeren.
4.4.
Bij e-mail van 22 november 2013 heeft mr. Engels-Jansen aan Werdmüller von Elgg onder meer geschreven dat zij graag gegevens wil ontvangen
temeer omdat de begeleider van de heer en mevrouw [A] heeft laten weten dat zij een microcar zouden hebben gekocht van een schadeloosstelling die mogelijk aan de boedel toebehoorde.
4.5.
Bij e-mail van 13 december 2013 heeft mr. Engels-Jansen aan Werdmüller von Elgg gevraagd:
Ik verzoek u uit te zoeken welke advocaat faillieten bijstaat en welk bedrag er (op enige rekening) als voorschot op de schadevergoeding is uitbetaald.
4.6.
Per e-mail van 31 december 2013 heeft mr. Engels-Jansen Werdmüller von Elgg hierover gerappelleerd.
4.7.
Bij brief van 13 juni 2014 heeft mr. Engels-Jansen Werdmüller von Elgg gesommeerd te bevorderen dat het aan het familielid van [A] en [B] betaalde bedrag van € 6.000,00 naar de faillissementsrekening wordt overgeboekt.
4.8.
In antwoord daarop heeft Werdmüller von Elgg aan mr. Engels-Jansen op 17 juni 2014 gevraagd hem nader te informeren omtrent de betaling van € 6.000,00.
4.9.
Vaststaat dat door de schaderegelaar van [A] en [B] , de firma Compensa, alsnog een bedrag van € 7.000,00 op de faillissementsrekening is voldaan.
4.10.
Per saldo bedraagt de schade volgens mr. Engels-Jansen € 3.278,26 + € 6.000,00 - € 7.000,00 = € 2.278,26
4.11.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
In de eerste plaats volgt uit voornoemde feiten en omstandigheden niet dat de schade-uitkeringen met medeweten van Werdmüller von Elgg buiten de faillissementsboedel zijn gehouden, dan wel dat hij ten aanzien van de afwikkeling van de schade nalatig is geweest. Niet is komen vast te staan dat op dit onderdeel sprake is geweest van slecht bewind.
In de tweede plaats is de gestelde schadepost geen schade van [A] en [B] , maar van de faillissementsboedel. Die komt immers een bedrag van € 2.278,26 tekort, althans volgens de stelling van mr. Engels-Jansen. [A] en [B] hebben echter de schade-uitkeringen, soms via derden, genoten en dus geen schade geleden. Artikel 1:362 BW ziet alleen op schade van de curandus.
Werdmüller von Elgg is op dit onderdeel niet aansprakelijk.
Belastingaangifte 2013
5.1.
Bakker heeft gesteld dat Werdmüller von Elgg over 2013 geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Wel heeft hij de ambtshalve opgelegde aanslag van € 1.725,00 betaald.
Werdmueller von Elgg heeft erkend op dit punt nalatig te zijn geweest.
5.2.
Uit de door mr. Boer toegezonden
Vermindering inkomstenbelasting Premie volksverzekeringenvan 7 mei 2015 blijkt, dat de aanvankelijk opgelegde en betaalde aanslag 2013 door de inspanningen van Bakker is teruggedraaid. Er is daardoor geen sprake meer van schade.
Bijzondere bijstand kosten curatele 2014
6.1.
Bakker heeft gesteld dat Werdmüller von Elgg verzuimd heeft bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van curatele over het jaar 2014, terwijl [A] en [B] daarop wel recht hadden.
Werdmüller von Elgg heeft erkend op dit punt tekort te zijn geschoten.
6.2.
De kantonrechter is van oordeel dat Werdmüller von Elgg bijzondere bijstand had kunnen en behoren aan te vragen en bij gebreke daarvan aansprakelijk is tot het bedrag van het in 2014 toepasselijke tarief, zijnde € 1.941,32.
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen 2013
7.1.
Naar aanleiding van het verwijt van Bakker dat Werdmüller von Elgg geen kwijtschelding heeft gevraagd over het jaar 2013 maar de aanslag heeft betaald, heeft laatstgenoemde toegegeven op dit punt tekort te zijn geschoten.
7.2.
De kantonrechter stelt vast dat uit de door mr. Boer toegezonden brief van de gemeente Hardenberg van 28 februari 2013 blijkt dat de kwijtschelding is verleend. Van schade is daarom geen sprake meer.
Slotsom
8.1.
De slotsom is dat sprake is geweest van slecht bewind door Werdmüller von Elgg. De daardoor geleden schade bedraagt in elk geval € 3.581,00 + € 1.941,32 = € 5.522,32. De kantonrechter zal Werdmüller von Elgg veroordelen dit bedrag aan de faillissementscurator, mr. Engels-Jansen te voldoen.
8.2.
Wat betreft de schade ten gevolge van de voortijdige beëindiging van de schuldsanering houdt de kantonrechter de zaak voor onbepaalde tijd aan. De meest gerede partij kan de kantonrechter informeren zodra daartoe aanleiding bestaat, waarna een beslissing op dit onderdeel zal volgen.

Beslissing

De kantonrechter:
1. stelt ambtshalve vast dat sprake is geweest van slecht bewind en veroordeelt Werdmüller von Elgg ter zake daarvan tot betaling van
€ 5.522,32aan mr. Engels-Jansen;
2. houdt de definitieve vaststelling van de omvang van de schade voor onbepaalde tijd aan;
3. verzoekt de meest gerede partij de kantonrechter te informeren zodra daartoe aanleiding bestaat;
4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.