ECLI:NL:RBOVE:2016:1187

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
08.770228-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van buurvrouw door verdachte met vinger binnendringen

Op 7 april 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak vond plaats in Zwolle en betreft een incident dat zich voordeed in de nacht van 4 op 5 juli 2015 te Steenwijk. De verdachte heeft zijn buurvrouw verkracht door haar stevig vast te pakken en zonder haar toestemming met zijn vinger in haar vagina te dringen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 1.561,07 aan het slachtoffer te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 24 maart 2016 heeft de officier van justitie, mr. C. Huang, de veroordeling van de verdachte gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.B. Pieters, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was, ondersteund door andere bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit van verkrachting, maar sprak hem vrij van de subsidiaire tenlastelegging van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld en een schadevergoeding toegewezen, waarbij enkele posten niet ontvankelijk werden verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de nodige wettelijke voorschriften toegepast.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.770228-15 (P)
Datum vonnis: 7 april 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Huang en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging aan de verdachte luidt, dat:
hij in of omstreeks de nacht van 04 op 05 juli 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het vastpakken van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het over grond meetrekken van die [slachtoffer] en/of
- het op en/of over het lichaam van die [slachtoffer] leunen/hangen en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van de polsen en/of armen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer] ,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het één of meermalen duwen/drukken van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] en/of (daarbij) het betasten en/of bevoelen van de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] ;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de nacht van 04 op 05 juli 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- het vastpakken van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het over grond meetrekken van die [slachtoffer] en/of
- het op en/of over het lichaam van die [slachtoffer] leunen/hangen en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van de polsen en/of armen van die [slachtoffer] en/of
- het onverhoeds brengen/duwen van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer] en/of (daarbij) één of meermalen onverhoeds voelen aan en/of betasten van de vagina, althans de schaamstreek,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het één of meermalen voelen aan en/of betasten van de vagina, althans de schaamstreek.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - conform de inhoud van een op schrift gesteld requisitoir - de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit.
De verdediging heeft zich - conform de inhoud van een op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe - kort samengevat - onder meer het volgende aangevoerd.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer] dat verdachte tegen haar wil met zijn vingers in haar vagina is binnengedrongen, staat lijnrecht tegenover de ontkennende verklaring van verdachte op dit punt. Voor de beantwoording van de vraag wie van hen de waarheid spreekt, is allereerst van belang dat de aangifte van [slachtoffer] op essentiële punten verschilt van het eerste informatieve gesprek dat aangeefster met de verbalisanten heeft gehad. De gang van zaken, zoals aangeefster heeft verklaard, is daarbij zo onwaarschijnlijk dat onmogelijk de overtuiging kan ontstaan dat aangeefster de waarheid heeft gesproken.
4.2
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt primair verweten dat hij in de nacht van 4 op 5 juli 2015 te Steenwijk aangeefster [slachtoffer] heeft verkracht door tegen haar wil meerdere malen zijn vinger in haar vagina te brengen. Subsidiair wordt hem verweten dat hij - kort samengevat- ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd door - onder meer- haar vagina te betasten.
Verdachte heeft zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde ontkend.
Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte is opgetild en dat hij heeft geprobeerd haar tegen haar wil in het zwembad te gooien, maar dat zij uiteindelijk in een soort van spagaathouding, waarbij het ene been vooruit stak, bij de rand van het zwembad is komen te zitten. Verdachte heeft dit deel van de verklaring van aangeefster bevestigd. Aangeefster heeft vervolgens verklaard dat verdachte, terwijl zij in deze houding zat, met zijn volle gewicht op haar is gaan leunen, dat hij met zijn rechterhand haar polsen bij elkaar heeft gehouden en met zijn andere hand met zijn vingers, langs haar badpak, meerdere malen in haar vagina is gegaan. Daarna zou verdachte volgens aangeefster zijn vingers in haar mond hebben gedaan en in haar oor hebben gezegd: “Lekker hè”. Aangeefster, die eerder heeft geroepen dat zij het niet leuk vond, verklaart dat zij hierdoor zodanig overdonderd is geweest, dat zij niets heeft kunnen uitbrengen en dat het op dat moment stil is geworden. Dat zij stil werd en werd vastgehouden door verdachte vindt steun in de verklaring van [vriend slachtoffer] , die zich op dat moment in het zwembad bevond.
Vaststaat dat er geen getuigen zijn geweest die uit eigen waarneming kunnen verklaren of verdachte met zijn vinger(s) in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad mag het bewijs dat de verdachte het feit heeft begaan niet in essentie op de enkele verklaring van het slachtoffer steunen, maar wordt het vaak voldoende geacht wanneer deze verklaring met ‘objectieve gegevens’ is onderbouwd. Weliswaar bevestigen deze objectieve gegevens niet de seksuele handeling(en) als kernverwijt van het tenlastegelegde - de Hoge Raad stelt die eis ook niet -, maar in samenhang daarmee kunnen zij binnen de context van de beschrijving van de gebeurtenis door het slachtoffer voldoende overeenstemming of overeenkomsten en derhalve onderscheidend vermogen hebben om voldoende steunbewijs te kunnen opleveren.
De vraag die voorligt is of de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar is en of -daarmee samenhangend - voor haar verklaring steunbewijs voorhanden is. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat de door de raadsvrouw genoemde verschillen tussen het informatieve verhoor van aangeefster en haar aangifte niet zodanig zijn dat op grond daarvan geconcludeerd zou moeten worden dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is. Daarbij is van belang dat het eerste informatieve gesprek niet door aangeefster is ondertekend en kennelijk ook niet door haar op inconsequenties is gecontroleerd. De rechtbank overweegt ten aanzien van de aangifte en de overige verklaringen in het dossier als volgt.
[vriend slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte en aangeefster zich voor het zwembad bevonden, dat hij aangeefster meerdere keren hoorde roepen dat zij niet wilde, en dat hij, op het moment dat het opeens rustig werd naar hen toe is gezwommen. [vriend slachtoffer] heeft toen gezien dat verdachte achter aangeefster zat, haar helemaal klem had, zijn hand/arm onder haar lichaam door had, haar handen vast had en dat aangeefster geen kant op kon.
[vriend slachtoffer] heeft verklaard dat hij vervolgens aangeefster in de benen heeft geholpen en dat hij toen op de een of andere manier aan haar heeft gezien dat er iets was. De rechtbank overweegt daarbij dat de omstandigheid dat aangeefster op het moment dat het feit zich zou hebben afgespeeld en ook vlak daarna niets heeft gezegd, geen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring. Het is niet onaannemelijk dat, mede gezien de goede verstandhouding waarvan tussen aangeefster en verdachte sprake was, een dergelijk onverhoeds seksueel handelen van verdachte aangeefster zodanig heeft overdonderd dat zij op dat moment niets uit heeft kunnen brengen.
Naast de verklaring van [vriend slachtoffer] , vindt de aangifte steun in de verklaring van [zwager slachtoffer] , van wie aangeefster heeft verklaard dat zij hem na het gebeurde heeft gebeld en heeft gevraagd naar haar toe te komen. Van belang is dat [zwager slachtoffer] heeft verklaard dat hij aangeefster overstuur in haar woning heeft aangetroffen en dat zij hem toen gelijk heeft verteld dat verdachte meerdere malen met zijn vingers in haar vagina was binnengedrongen. Het voorgaande in ogenschouw genomen, acht de rechtbank de verklaring van aangeefster, nu deze op meerdere punten en door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank acht op basis van deze verklaring en de verklaringen van [vriend slachtoffer] en [zwager slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Van het tenlastegelegde betasten/bevoelen van vagina wordt verdachte vrijgesproken, nu dit op grond van de aangifte en overige bewijsmiddelen niet is komen vast te staan.
4.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 4 op 5 juli 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, door geweld en een andere feitelijkheid, te weten
- het vastpakken van die [slachtoffer] en vervolgens het over grond meetrekken van die [slachtoffer] en
- het op en/of over het lichaam van die [slachtoffer] leunen/hangen en
- het vastpakken en/of vasthouden van de polsen en/of armen van die [slachtoffer] en
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer] , [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het meermalen duwen/drukken van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] ;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 242 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Het misdrijf: verkrachting

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
7. De op te leggen straf of maatregel
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren wordt opgelegd. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft terzake van een op te leggen straf of maatregel en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , gezien de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich tijdens een zomerse avond schuldig gemaakt aan de verkrachting van zijn buurvrouw door, terwijl hij haar stevig had vastgepakt en zij geen kant op kon, onverhoeds met zijn vinger haar vagina binnen te dringen. Verdachte heeft door dit feit te plegen een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Daarnaast heeft hij het vertrouwen van het slachtoffer beschaamd, met name nu zij en haar vriend een zeer goede verstandhouding met verdachte en zijn vrouw hadden. Daarbij heeft het feit een gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht, nu het zich heeft afgespeeld in haar tuin, een plek waar zij zich beschermd en veilig zou moeten kunnen voelen.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. De reclassering heeft een rapport over verdachte uitgebracht met als datum 21 maart 2016. Blijkens het rapport zijn er geen aanwijzingen gevonden in het leven of de voorgeschiedenis van verdachte die in verband kunnen worden gebracht met het delict. Verdachte heeft een vaste baan en geen schulden. Daarbij lijkt hij zijn geluk te hebben gevonden in zijn tweede relatie en is er geen sprake van psychische problematiek. Na het feit is verdachte verhuisd omdat het in zijn beleving onmogelijk was geworden om in de buurt van het slachtoffer en haar vriend te wonen. Omdat verdachte het feit heeft ontkend heeft de reclassering geen inschatting van het recidivegevaar kunnen maken. Daardoor kan evenmin ingeschat worden of en welke factoren mogelijk van invloed zijn op de kans op herhaling. De reclassering ziet daarom ook geen aanknopingspunten voor behandeling of het opstellen van een plan van aanpak. Geadviseerd is verdachte een (deels) onvoorwaardelijke (werk)straf op te leggen.
Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank in beginsel de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast moet artikel 22b Sr worden toegepast. De rechtbank stelt voorop dat blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad het penetreren met vingers in de vagina van een slachtoffer wat betreft de kwalificatie op één lijn kan worden gesteld met een verkrachting waarbij van geslachtsgemeenschap of een wat betreft de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit daarmee vergelijkbare gedraging sprake is. Hoewel de rechtbank zich achter deze jurisprudentie schaart, zijn er omstandigheden waardoor een lagere straf dan waarvan in de oriëntatiepunten wordt uitgegaan in deze zaak passend is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat bij de hiervoor genoemde oriëntatiepunten van geslachtsgemeenschap wordt uitgegaan. De aard van het binnendringen in de onderhavige zaak en de omstandigheid dat het van korte duur is geweest en kennelijk in een opwelling heeft plaatsgevonden, werken in dit geval strafverminderend. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden passend. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk doen zijn om verdachte er van te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 3.046,07, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico 2015 € 496,44;
  • eigen risico 2016 € 485;
  • medicijnen € 20,73;
  • gederfd loon € 43,90
  • immateriële schade van € 2000,-.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten “eigen risico 2015”, “medicijnen” en “gederfd loon” zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. Deze posten, die niet door de verdediging zijn betwist, zijn in redelijkheid toewijsbaar tot het gevorderde bedrag. Wat betreft de schadepost “eigen risico 2016” is niet vast komen te staan in hoeverre er van rechtstreekse schade op grond van het bewezenverklaarde feit sprake is. De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel van de vordering niet- ontvankelijk verklaard. Wat betreft de gevorderde immateriële schade wordt een bedrag van € 1000,- naar redelijkheid toewijsbaar geacht. De vordering van de benadeelde partij wordt voor het overige niet ontvankelijk geacht, nu blijkens de onderbouwing er reeds (psychische) problemen bij de benadeelde partij waren voordat het feit zich had afgespeeld en daardoor niet voor het volledige bedrag het verband tussen het feit en de schade vast is komen te staan.
Resumerend wordt een bedrag van in totaal € 561,07 aan materiële schade en een bedrag van € 1000,- aan immateriële schade toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor wat betreft een bedrag van € 1.485,00 niet ontvankelijk in de vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte het meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

schadevergoeding

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. S. Taalman en
mr. L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2016.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.