ECLI:NL:RBOVE:2016:1112

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
181590 / KG RK 38-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
  • G. van Eerden
  • W. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van kinderrechter in zorgregeling geschil

Op 26 februari 2016 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen kinderrechter mr. T.M. Blankestijn. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een zitting op 18 januari 2016, waarin de verzoekster een wijziging van de zorgregeling voor haar twee minderjarige kinderen vroeg. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Mercanoğlu, stelde dat de kinderrechter door haar opmerkingen en houding de schijn van partijdigheid had gewekt. De kinderrechter had tijdens de zitting herhaaldelijk gesproken over een 'oppasprobleem', wat volgens de verzoekster de indruk wekte dat zij niet onpartijdig was. Daarnaast had de kinderrechter het verzoek om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen voor een feitenonderzoek afgewezen en het verzoek van de advocaat om de zitting te schorsen voor overleg met zijn cliënte niet ingewilligd.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees voor partijdigheid van de kinderrechter. De kinderrechter had haar vragen gesteld om helderheid te krijgen over de zaak en had de mogelijkheid geboden voor nadere informatie. De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter niet onpartijdig had gehandeld en dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

De beslissing werd genomen door de rechters mr. J.A.O.M. van Aerde, mr. G. van Eerden en mr. W. Hangelbroek, in aanwezigheid van griffier mr. S. Reesink, en werd openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: 181590 / KG RK 38-16
beslissing van 26 februari 2016
in de zaak van
[verzoekster]
verzoekster tot wraking
verder ook te noemen verzoekster
advocaat mr. I. Mercanoğlu te Enschede
strekkende tot wraking van mr. T.M. Blankestijn, in haar hoedanigheid van kinderrechter in deze rechtbank, verder ook te noemen: de kinderrechter.

1.De procedure

1.1
Per fax van 19 januari 2016 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend, naar aanleiding van de op 18 januari 2016 in de hoofdzaak gehouden zitting met gesloten deuren. Deze zitting ging kort gezegd over het door verzoekster ingediende verzoek om wijziging van de zorgregeling betreffende de twee minderjarige kinderen van verzoekster en haar ex-echtgenoot [naam] . Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
De kinderrechter heeft niet berust in de wraking en heeft op 25 januari 2016 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3
Het wrakingsverzoek is op 18 februari 2016 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is [verzoekster] verschenen, samen met haar advocaat. Ook is aanwezig [naam] , samen met zijn advocaat mr. L. van Straten. De kinderrechter heeft reeds in haar schriftelijke reactie d.d. 25 januari 2016 laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling van het verzoek, tenzij de wrakingskamer haar anders laat weten.
1.4
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
[verzoekster] heeft in haar wrakingsverzoek d.d. 19 januari 2016 onder meer het volgende gesteld:
2. Rechtspraak is onafhankelijk en onpartijdig. Naar de opvatting van cliënt heeft
mr. Blankestijn door haar optreden de rechterlijke onpartijdigheid in twijfel getrokken.
6. Uit het optreden van mr. Blankestijn leidt cliënte af dat zij niet bewust is van hoe de persoonlijke opvattingen en oordelen zich verhouden tot de twijfel over de onpartijdigheid van de rechter. Mr. Blankestijn heeft ter zitting op een dusdanige wijze een opmerking herhaald dat cliënte gerechtvaardigde twijfel heeft of mr. Blankestijn voldoende afstand kan nemen van haar persoonlijke opvattingen ten aanzien van de verdeling van de zorgtaken na de echtscheiding.
7. Cliënte heeft een verzoekschrift ingediend om de zorgtaken met de vader van de kinderen te verdelen. Wanneer mr. Blankestijn telkens de opmerking maakt dat het hier toch gaat om “een oppasprobleem”, wordt het verzoekschrift getoetst aan de persoonlijke opvattingen van mr. Blankestijn.
8. Door deze opmerking steeds te herhalen laat mr. Blankestijn blijken wat haar referentiekader is waaraan zij het verzoekschrift toetst. Er ontstond een schijn van partijdigheid.
9. Cliënte heeft ter zitting verklaard dat de omgangsregeling al sinds 16 november 2015 geen doorgang vindt. De man ontkent dit stellig. Cliënte heeft gevraagd om een raadsonderzoek zodat de Raad de feiten nader kan onderzoeken. Zelfs dit verzoek werd door de rechter gepasseerd door op te merken dat de Raad andere dingen te doen had en dat de Raad niet een feitenonderzoek zou kunnen doen. Deze opvatting van mr. Blankestijn is subjectief en persoonlijk. De Nationale Ombudsman heeft in diverse uitspraken wel degelijk aangegeven dat de Raad een feitenonderzoek kan en moet doen.
13. Het belangrijkste punt is waar cliënte het vertrouwen in onpartijdigheid heeft verloren dat mr. Blankestijn de behandeling van de zaak had moeten schorsen toen mr. Mercanoğlu haar vroeg om de zitting voor enkele minuten te schorsen voor een wrakingsverzoek. Door mr. Mercanoğlu dit overleg met zijn cliënte niet toe te staan bevestigt de rechter de schijn van partijdigheid en dat cliënte geen eerlijk proces kan krijgen. Bovendien bejegent
mr. Blankestijn cliënte ter afsluiting van de zitting op een dusdanige wijze door haar het woord te ontnemen (je hebt geen woord) terwijl cliënte van de rechter zojuist iets mocht zeggen.
2.2
Mr. Mercanoğlu heeft het verzoek ter zitting toegelicht, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. Hij brengt naar voren dat de vader van de kinderen zich vanaf het begin niet houdt aan de zorgregeling. De dochter van partijen raakt hierdoor steeds van slag. De mondelinge behandeling was daarom zeer beladen voor zijn cliënte en het gebruik van de term “oppasprobleem” doet geen recht aan het probleem van verzoekster. De rechter mag tijdens de mondelinge behandeling kritische vragen stellen, maar de grens tussen een kritische opmerking en het verzoekschrift afserveren, is zeer dun.

3.Het standpunt van de kinderrechter

3.1
De kinderrechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft onder meer het volgende aangevoerd:
Ik heb ter zitting, door horen van de advocaten en het stellen van vragen aan beide partijen, getracht een duidelijk beeld te krijgen wat in deze zaak precies speelde, wat de problemen waren en wat in feite aan het verzoek en het verweer ten grondslag lag.
Het klopt dat ik in deze fase van de zitting heb gevraagd of het nu om een omgangs- of een oppasprobleem ging, dit heb ik aan mevrouw [verzoekster] gevraagd, omdat zij ter zitting andere redenen voor de noodzaak tot wijziging van de vastgestelde omgangsregeling noemde, dan zij in haar verzoekschrift aanvoerde.
Ook is het juist dat met partijen en de vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming een mogelijkheid van een raadsonderzoek is besproken en dat ik heb gezegd dat de noodzaak hiervan in de onderhavige zaak niet voor de hand lag. Dit omdat een feitelijk punt waarover partijen van mening verschilden niet direct uitgezocht behoefde te worden en de Raad voor advisering niet ingeschakeld behoefde te worden.
Het verzoek van mr. Mercanoglu voor overleg met zijn cliënte deed hij bij de afsluiting van de zitting en hierbij gaf hij niet aan waarom hij de schorsing wenste. Ik begreep op dat moment niet dat hij over een wrakingsverzoek wilde praten met zijn cliënte, hoewel hij kort daarvoor, ook al tijdens mijn slotwoord, wel had uitgeroepen dat hij mij “bijna wilde wraken”. Nu ik juist klaar was met de afsluiting van de zitting, zag ik geen aanleiding tot een schorsing. Dit mede omdat mevrouw [verzoekster] door mij in de gelegenheid was gesteld nog een nader stuk, voorzien van een nadere inhoudelijke reactie schriftelijk in het geding te brengen. Tenslotte wordt genoemd dat ik aan het einde van de zitting mevrouw [verzoekster] het woord zou hebben ontnomen. Zoals uit het proces-verbaal van de zitting blijkt heb ik
mr. Mercanoglu het woord ontnomen, toen hij mij in mijn afsluiting van de zitting onderbrak.

4.Verklaring van mr. Van Sloten

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn aanwezig [naam] en zijn advocaat mr. Van Sloten. De advocaat stelt dat mr. Blankestijn aan het einde van de zitting op 18 januari 2016 heeft gezegd dat verzoekster in de gelegenheid zal worden gesteld een verklaring van haar werkgever te overleggen, en vervolgens de behandeling ter zitting heeft gesloten. Pas daarna heeft mr. Mercanoğlu het verzoek om schorsing gedaan, waarop
mr. Blankestijn heeft gezegd dat zij de zitting zojuist heeft gesloten.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken partij dat dat het geval is, is daarbij niet beslissend. De vrees voor partijdigheid moet, op grond van feiten of omstandigheden, objectief gerechtvaardigd zijn.
5.2
Op 18 januari 2016 heeft een zitting met gesloten deuren plaatsgevonden over het verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen verzoekster en haar ex-man. Verzoekster stelt dat de kinderrechter ter zitting blijk gaf van vooraf ingenomen standpunten en de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
5.3
De wrakingskamer leest in het verzoekschrift, nader toegelicht ter zitting, de volgende gronden:
I. De rechter heeft het aan het verzoek ten grondslag liggende probleem herhaaldelijk getypeerd als “oppasprobleem”;
II De rechter heeft het voorstel om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen voor een feitenonderzoek afgewezen;
III De rechter heeft het verzoek van mr. Mercanoğlu om de zitting te schorsen voor overleg met zijn cliënt afgewezen.
5.4
Bij de beoordeling is van belang dat van de zitting van 18 januari 2016 een
proces-verbaal is opgemaakt. Een kopie van dit proces-verbaal is op 21 januari 2016 aan
mr. Mercanoğlu gezonden. Hij heeft noch voorafgaand aan, noch tijdens de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek op 18 februari 2016 aangevoerd dat dit verslag van de zitting niet juist of niet volledig is. Daarom zal worden uitgegaan van de juistheid van voornoemd proces-verbaal.
5.5
De wrakingskamer zal de stellingen/gronden in het hiernavolgende beoordelen.
I In het proces-verbaal staat onder meer:
De vader:eigenlijk draait het om de omgang op zaterdagavond. Ik moet om 7.30 uur werken op zondag en kan de kinderen niet eerst naar moeder brengen.
De moeder:mijn moeder past met liefde op maar wil niet vanwege het incident van afgelopen zaterdag. De vader wil op zaterdag uitgaan. Ik kan niet op zaterdag altijd oppas regelen.
De kinderrechter:
Over het incident verschillen de meningen. Ik vraag mij af of er sprake is van een omgangsprobleem tussen u beiden of van een oppasprobleem?
Mr. Blankestijn heeft toegelicht dat zij bovenvermelde vraag heeft gesteld omdat verzoekster ter zitting andere redenen voor een wijziging van de zorgregeling aanvoerde dan in het verzoekschrift.
Uit het proces verbaal blijkt dat beide partijen in de gelegenheid zijn gesteld op bovenvermelde vraag van de kinderrechter te reageren, en dus om desgewenst
tegen te sprekendat het alleen om een oppasprobleem gaat. De kinderrechter mag een enigszins prikkelende vraag stellen om partijen te bewegen zich duidelijk uit te spreken.
Dat de kinderrechter (al dan niet bij herhaling) heeft
geconcludeerddat verzoekster een oppasprobleem
heeft, kan uit het proces-verbaal niet worden afgeleid en is evenmin op andere wijze door de wrakingskamer vastgesteld. Bovendien heeft mr. Blankestijn aan het einde van de zitting aangekondigd dat zij verzoekster in de gelegenheid zal stellen een verklaring van haar werkgever in het geding te brengen, om haar rooster of haar (on)mogelijkheid om zaterdagavond de kinderen op te vangen aan te tonen. Daarnaast kunnen partijen zich uitlaten over de vraag hoe zij met elkaars werk rekening kunnen houden. De kinderrechter oordeelt kennelijk dat nadere informatie nodig is alvorens op het verzoek kan worden beslist. In het gebruik van de term ‘oppasprobleem’ tijdens de zitting ziet de wrakingskamer dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. Dat verzoekster het gevoel had dat de kinderrechter haar verzoek wilde
afserverenis daarvoor niet voldoende; om een wrakingsverzoek toe te wijzen moet de vrees voor partijdigheid , op grond van feiten of omstandigheden, objectief gerechtvaardigd zijn en dat is hier niet aan de orde.
II Dat de kinderrechter het voorstel van verzoekster om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen heeft afgewezen, getuigt evenmin van vooringenomenheid of partijdigheid. Mr. Blankestijn heeft toegelicht zij het voorgestelde onderzoek naar de feiten niet noodzakelijk achtte voor een beslissing op het verzoek. Het is de rechter die op het verzoek beslist en die bepaalt welke stappen nodig zijn voor een beslissing over een nieuwe zorgregeling. Het staat haar vrij om een suggestie van een der partijen al dan niet te volgen. Dat verzoekster het niet eens is met de beslissing van de rechter betekent niet dat het besluit is ingegeven door partijdigheid.
III De wrakingskamer heeft de juistheid van de stelling van verzoekster dat de mondelinge behandeling nog niet was gesloten toen mr. Mercanoğlu schorsing vroeg niet kunnen vaststellen. Mr. Blankestijn verklaart immers dat het tegendeel het geval was en zij wordt daarin bijgevallen door mr Van Straten. Ook het proces-verbaal van de zitting vermeldt dat de behandeling al wel was gesloten. Met inachtneming van hetgeen onder 5.4. is overwogen moet het er voor worden gehouden dat de mondelinge behandeling al was gesloten toen het schorsingsverzoek werd gedaan. Dat is te laat. Niet valt in te zien dat de weigering van de kinderrechter om bij deze stand van zaken te schorsen wijst op vooringenomenheid of partijdigheid. Daarbij wordt nog opgemerkt dat verzoekster door dit besluit niet in haar belangen in geschaad. Een wrakingsverzoek kan immers te allen tijde, ook na de zitting, worden ingediend.
Gelet op al het bovenstaande zijn er naar het oordeel van de wrakingskamer geen concrete feiten en omstandigheden gebleken die doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de kinderrechter. Het verzoek van [verzoekster] zal daarom worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.O.M. van Aerde, mr. G. van Eerden en mr. W. Hangelbroek, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Reesink en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.