ECLI:NL:RBOVE:2016:1106

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
C/08/183096 / KG ZA 16-66 (ib)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en onvoldoende aannemelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, handelend onder de naam [handelnaam eiser], en gedaagde, handelend onder de naam [handelnaam gedaagde]. Eiser vorderde onder andere de terugname van 50 Dainichi koi's en terugbetaling van de koopsom van € 16.335,40, op grond van wanprestatie en ongerechtvaardigde verrijking. Eiser stelde dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de geleverde vissen niet vergezeld gingen van de beloofde echtheidscertificaten. Gedaagde betwistte de vorderingen en stelde dat hij wel degelijk had voldaan aan de overeenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij schade had geleden of zou lijden door het handelen van gedaagde. Bovendien was er onduidelijkheid over de inhoud van de overeenkomst en of gedaagde daadwerkelijk wanprestatie had gepleegd. De rechter concludeerde dat de vorderingen van eiser onvoldoende aannemelijk waren om in kort geding te worden toegewezen.

Uiteindelijk werden de vorderingen van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die op € 1.701,-- werden begroot. Dit vonnis benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang en de noodzaak van voldoende bewijs in kort geding procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/183096 / KG ZA 16-66 (ib)
Vonnis in kort geding van 31 maart 2016
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelnaam eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.N. Sahebdien te Enschede,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelnaam gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Hoevers te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de producties van de zijde van gedaagde,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Aan het einde van de zitting is de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen aangehouden. Partijen hebben bij brieven van 18 maart 2016 (van de zijde van eiser) en
19 maart 2016 (van de zijde van gedaagde) bericht dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben onderhandeld over de koop van 50 Dainichi koi’s. Begin mei 2015 zijn de (verkoop)afspraken rond. Partijen hebben geen schriftelijke koopovereenkomst gesloten.
2.2.
Op 12 mei 2015 heeft eiser een bedrag van € 16.335,40 (inclusief btw) overgemaakt naar gedaagde.
2.3.
Op 29 juli 2015 worden er koi’s geleverd aan eiser.
2.4.
Bij brief van 21 december 2015 aan de advocaat/gemachtigde van gedaagde is van de zijde van eiser de (mondelinge) koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd.
2.5.
Bij brief van 19 januari 2016 aan de advocaat/gemachtigde van gedaagde is van de zijde van eiser de (mondelinge) koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert samengevat weergegeven:
Primair:
I. gedaagde te veroordelen om binnen zeven dagen na dit vonnis de vissen terug te nemen,
II. gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat hij in gebreke blijft aan de vordering te voldoen met een maximum van € 10.000,--,
III. gedaagde te veroordelen om aan eiser de koopsom van € 16.335,-- terug te betalen op grond van artikel 6:271 van het Burgerlijk Wetboek (BW),
IV. gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.434,50 op grond van
artikel 6:212 BW,
Subsidiair:
I. als hiervoor onder I en II,
II. gedaagde te veroordelen om aan eiser de koopsom van € 16.335,-- terug te betalen op grond van artikel 6:203 BW,
III. gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.829,50 op grond van
artikel 6:53 BW,
Meer subsidiair:
I. een voorziening te treffen zoals de voorzieningenrechter toewijsbaar oordeelt,
Zowel primair als (meer) subsidiair:
I. gedaagde te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente en de kosten van dit geding.
3.2.
Eiser heeft - kort gezegd - aan het gevorderde het volgende ten grondslag gelegd.
Primiar stelt eiser dat gedaagde wanprestatie heeft gepleegd doordat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Partijen hebben duidelijke afspraken gemaakt over de te leveren vissen en de daarbij behorende echtheidscertificaten. Op de leveringsbon wordt dit ook uitdrukkelijk vermeld. Gedaagde heeft niet volgens de gemaakte afspraken gepresteerd door vissen te leveren waarvan, vanwege de valse certificaten, niet achterhaald kan worden of dit daadwerkelijk de door eiser gewenste vissen zijn. De wanprestatie is volledig toe te rekenen aan gedaagde, nu gedaagde zorg diende te dragen voor echte certificaten en gedaagde dit ook heeft bevestigd. Eiser kan de vissen niet doorverkopen doordat hij geen echtheidscertificaten heeft. Door de wanprestatie van gedaagde kan eiser zijn onderneming niet uitoefenen. De schade die hieruit voortvloeit dient volledig voor rekening van gedaagde te komen.
3.3.
Nu gedaagde weigert de overeenkomst deugdelijk na te komen, is bij eiser het sterke vermoeden gerezen dat gedaagde niet (meer) kan presteren, omdat hij nimmer de beschikking heeft gehad over echtheidscertificaten. Eiser heeft de koopovereenkomst ontbonden, hetgeen leidt tot ongedaanmakingsverbintenissen.
3.4.
Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld om de aan eiser geleverde vissen op grond van artikel 6:265 juncto artikel 6:271 BW dan wel op grond van artikel 6:203 BW terug te nemen en om aan eiser het aankoopbedrag van € 16.355,40 terug te betalen. Daarnaast vordert eiser een bedrag van € 11.434,50 op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Door de goede verzorging van eiser zijn de vissen gegroeid en aldus in waarde gestegen.
3.5.
Subsidiair vordert eiser de schade die hij door de ontbinding heeft geleden. Eiser begroot deze schade op € 9.829,50.
3.6.
Eiser stelt, indien gedaagde zich op het standpunt stelt dat partijen nimmer hebben gesproken over echtheidscertificaten, subsidiair dat er sprake is van dwaling. Eiser stelt dat de levering van de echtheidscertificaten een belangrijk onderdeel van de koopovereenkomst tussen partijen vormt. Indien eiser had geweten dat gedaagde valse certificaten zou leveren, dan had hij nimmer de koop gesloten. Wanneer er sprake is van dwaling is de rechtshandeling die is gesloten vernietigbaar. Eiser stelt dan ook het aankoopbedrag van
€ 16.335,40 onverschuldigd is betaald.
3.7.
Eiser stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Uit de berichten van de zijde van gedaagde alsmede uit zijn handelen leidt eiser af dat gedaagde niet bereid is om het geschil buiten rechte op te lossen. Hierdoor kan eiser thans niets met de vissen die hij heeft aangeschaft. Eiser wenst derhalve dat er op korte termijn duidelijkheid komt. Eiser heeft zijn onderneming al een behoorlijke tijd geleden gestart doch kan zijn activiteiten niet uitoefenen, omdat hij niet weet over welke vissen hij beschikt. Daardoor loopt eiser aanzienlijke schade op.
3.8.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde betwist het spoedeisend belang bij de vorderingen. Er blijkt geen spoedeisendheid uit de (overigens onjuiste) stelling van eiser dat gedaagde niet bereid is geweest om de kwestie buiten rechte op te lossen en evenmin uit de (niet bewezen) stelling van eiser dat hij niets kan beginnen met de vissen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om in een kort geding te stellen en te onderbouwen dat hij een spoedeisend belang heeft bij de vorderingen die hij instelt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagde, onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat hij, gelet op de belangen van partijen, een voldoende spoedeisend belang heeft bij de vorderingen. Voor zover eiser in dat kader heeft aangevoerd dat hij niets met de vissen kan beginnen, overweegt de voorzieningenrechter dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het lichaam van de dagvaarding en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat de vissen zijn gegroeid en dat de waarde van de vissen als gevolg daarvan is gestegen. Gesteld noch gebleken is dat eiser niet over kan gaan tot het te gelde maken van de waarde(stijging) van de vissen. In het licht van het voorgaande heeft eiser (ook) niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden dan wel zal lijden, zodat daarin ook geen spoedeisend belang is gelegen.
4.3.
Bovendien stelt de voorzieningenrechter vast dat partijen van mening verschillen over de inhoud van de overeenkomst en of eiser die overeenkomst op goede gronden buitengerechtelijk heeft ontbonden dan wel vernietigd.
4.4.
Gedaagde stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat hij is nagekomen wat partijen zijn overeengekomen. Er is dan ook geen sprake van wanprestatie, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Volgens gedaagde mocht eiser niet op certificaten rekenen omdat bij de koop de certificering van de koi’s niet aan de orde is geweest. Pas tussen de koop en de levering werd duidelijk dat eiser hoge waarde hechtte aan “papieren” bij de door hem gekochte koi’s en daarom heeft gedaagde hem toegezegd certificaten op te zullen maken, en wel exemplaren die hij van de importeur zou krijgen. Dat het daarbij niet zou gaan om certificaten van de kweker moet toen ook voor eiser duidelijk zijn geweest, omdat de vissen, toen eiser zich op het leveren van de certificaten beriep, al bij gedaagde waren afgeleverd. [naam] kon deze dus niet meer certificeren. Volgens gedaagde wist eiser dat de certificaten door hem zouden worden opgemaakt, althans niet door een kweker.
4.5.
De vorderingen van eiser hebben een dermate vergaande strekking dat deze in het kader van een kort geding uitsluitend kunnen worden toegewezen indien er met grote mate van waarschijnlijkheid van kan worden uitgegaan dat de rechter in de bodemprocedure eveneens tot toewijzing zal beslissen. Van een dergelijke mate van waarschijnlijkheid is geen sprake. De overeenkomst is mondeling aangegaan. Welke afspraken partijen met elkaar hebben gemaakt is onderwerp van dit geschil, met name de vraag of gedaagde certificaten zou leveren en zo ja, welke.
4.6.
In het kader van dit kort geding is niet vast te stellen welke van de verschillende standpunten van partijen juist zijn. Daarvoor is nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering nodig. Voor een dergelijk nader onderzoek en bewijslevering leent een kort gedingprocedure als de onderhavige zich niet. Dat betekent dat de vorderingen van eiser onvoldoende aannemelijk zijn om in kort geding te kunnen worden toegewezen.
4.7.
Met inachtneming van het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het gevorderde door eiser dient te worden afgewezen.
4.8.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op € 885,-- aan verschotten (griffierecht) en € 816,-- aan salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Wijst de vorderingen af.
5.2.
Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 885,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris van de advocaat.
5.3.
Verklaart onderdeel 5.2. van het dictum uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: