ECLI:NL:RBOVE:2016:1020

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
vk_16 _ 2636
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 24 maart 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin de eiser, een Marokkaanse vreemdeling, beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring. Eiser heeft op 11 februari 2016 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Zwolle, waar eiser via telehoren is gehoord op zijn detentielocatie. De gemachtigde van eiser, mr. F. el Makhtari, was aanwezig, terwijl de verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.R. de Groot, ook aanwezig was. Tijdens de zitting is het onderzoek gesloten, maar is later heropend om aanvullende informatie van de verweerder te ontvangen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser op 19 augustus 2015 in bewaring is gesteld en dat eerder beroep tegen de bewaring op 18 januari 2016 ongegrond is verklaard. De huidige beoordeling richt zich op de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring sinds het sluiten van het onderzoek in de eerdere zaak. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt om zijn uitzetting naar Marokko te bewerkstelligen en dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder regelmatig contact heeft met de Marokkaanse autoriteiten en dat er zicht op uitzetting bestaat. Eiser wordt geacht actief mee te werken aan de voorbereiding van zijn uitzetting.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2636

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]
geboren op [geboortedatum 1] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer] eiser,
(gemachtigde: mr. F. el Makhtari),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).16/2636

Procesverloop

Eiser heeft op 11 februari 2016 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring.Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Eiser is door middel van telehoren gehoord op zijn detentielocatie. Gemachtigde is verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 11 maart 2016 is het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank van nadere informatie te voorzien. Bij faxberichten van 16 maart 2016 en 17 maart 2016 heeft verweerder daaraan voldaan. Gemachtigde van eiser heeft daar in de onderhavige zaak niet op gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere behandeling ter zitting. Daarna is het onderzoek wederom gesloten.

Overwegingen

Op 19 augustus 2015 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 18 januari 2016 (Awb 16/69) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 11 januari 2016 in die zaak.
Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting van eiser te bewerkstelligen. Het had volgens eiser op de weg gelegen van verweerder om, naar mate de inbewaringstelling voortduurt, meer te doen dan maandelijks te rappelleren en vertrekgesprekken te voeren. Te meer eiser vaker vreemdelingrechtelijk gedetineerd is geweest en herhaaldelijk is gepresenteerd bij verschillende autoriteiten.
Uit de door verweerder overgelegde voortgangsgegevens van 16 februari 2016 blijkt dat verweerder maandelijks informeert naar de stand van zaken in het lopende laissez-passeronderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten, laatstelijk op 1 februari 2016. Daarnaast houdt verweerder regelmatig vertrekgesprekken met eiser, blijkens de voortgangsrapportage laatstelijk op 10 februari 2016. Voorts blijkt uit de voortgangsgegevens dat de DIA op 22 januari 2016 aan de ambassadeur van Marokko extra aandacht heeft gevraagd voor de lp-aanvragen Marokko die zijn voorzien van identiteitsdocumenten, waaronder de zaak van eiser. Deze beroepsgrond faalt daarom.
3. Eiser stelt dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.
Uit de faxberichten van verweerder blijkt dat vreemdelingen zijn gepresenteerd bij de consulaten in Rotterdam (7 maart 2016), Den Bosch (12 januari, 26 januari, 4 februari en 1 maart 2016) en zullen worden gepresenteerd bij het consulaat in Amsterdam (23 maart 2016). Bij het consulaat in Utrecht zijn geen vreemdelingen gepresenteerd; met de Consul Generaal van dat consulaat is afgesproken dat lopende zaken op 23 maart 2016 worden besproken.
Voorts blijkt uit de faxberichten dat naar aanleiding van de presentaties in Den Bosch een LP is vertrekt ten behoeve van een vreemdeling die vreemdelingrechtelijk was gedetineerd, dat van een vreemdeling de nationaliteit nogmaals is bevestigd en dat de overige zaken in onderzoek zijn genomen en door worden gestuurd naar de autoriteiten in Marokko voor identificatie. Naar aanleiding van de presentatie in Rotterdam zijn alle zaken in onderzoek zijn genomen en worden doorgestuurd naar de autoriteiten in Marokko voor identificatie.
Ten slotte blijkt uit de faxberichten dat door het consulaat in Den Bosch op 12 februari een lp is afgegeven en dat in de periode van 1 januari tot 11 maart 2016 vier Marokkaanse vreemdelingen gedwongen zijn teruggekeerd naar Marokko; drie vreemdelingen met een paspoort en een vreemdeling met een lp. Dat, naar eiser stelt, van gedwongen terugkeer geen sprake is geweest omdat de betreffende vreemdelingen te kennen hadden gegeven terug te willen keren, volgt de rechtbank niet. Ook indien een vreemdeling te kennen geeft terug te willen keren, maar dat niet eigener beweging doet, kan in voorkomend geval van gedwongen terugkeer worden gesproken.
Uit het voorgaande volgt dat zicht op uitzetting naar Marokko thans niet ontbreekt. Van eiser mag daarom worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan de (voorbereiding van de) verwijding, wat onder meer inhoudt dat hij aan de Marokkaanse autoriteiten te kennen geeft terug te willen naar Marokko. De beroepsgrond faalt.
4. Eiser stelt ten slotte dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Het niet over kunnen leggen van documenten door eiser is geen onwil, maar onmacht. Eiser stelt dat hij het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten niet frustreert, maar slechts heeft aangegeven niet te willen meewerken aan het terugkeertraject, omdat hij niet afkomstig is uit Marokko.
Reeds omdat eiser te kennen geeft niet mee te willen werken aan terugkeer naar Marokko omdat dat niet zijn land van herkomst zou zijn, maar hij die stelling verder niet heeft onderbouwd, heeft verweerder de belangenafweging niet in zijn voordeel uit hoeven laten vallen.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot-Akkerman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.