4.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Parketnummer 08/770025-14
Feit 1.
Verbeterde lezing van het onder 1 primair ten laste gelegde
Verdachte wordt onder het onder 1 primair ten laste gelegde – kort gezegd – verweten dat hij ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] in de rug heeft geschoten. Als gevolg van een omissie in de tenlastelegging is het handelen in vereniging slechts opgenomen in de omschrijving van het voorgenomen misdrijf en niet in de uitvoeringshandelingen. De rechtbank heeft de tenlastelegging daarom verbeterd gelezen door daarin “tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen” in te lezen.
De verdachte is door deze verbeterde lezing niet geschaad in zijn verdediging, nu blijkens het onderzoek ter terechtzitting bij hem en zijn raadsman geen misverstand heeft bestaan over wat hem wordt verweten.
De rechtbank stelt vast dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte heeft geschoten. Op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is wel wettig en overtuigend bewezen dat zijn medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] in de rug heeft geschoten.
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen door verdachte moet wettig en overtuigend bewijs voorhanden zijn dat sprake is van een gezamenlijk voornemen en een gezamenlijke poging, gericht op het van het leven beroven van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake als iemand bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er door zijn handelen ook andere gevolgen zouden kunnen intreden.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte overweegt de rechtbank dat het verdachte was, die de afspraak tot aankoop van de drugs met het latere slachtoffer heeft gemaakt. Hij heeft vervolgens zijn medeverdachte gevraagd met hem mee te gaan. Voordat de ontmoeting met het latere slachtoffer plaatsvond, heeft verdachte zijn medeverdachte voorzien van een (geladen) vuurwapen. Verdachte wist dat, toen hij samen met zijn medeverdachte in de auto van het latere slachtoffer stapte, zijn medeverdachte een geladen vuurwapen bij zich droeg. Door een wapen aan zijn medeverdachte mee te geven naar een uit te voeren drugsdeal en naast hem plaats te nemen in een auto ter afhandeling van die deal, wetende dat zijn medeverdachte op dat moment het doorgeladen wapen in zijn tasje bij zich had, heeft verdachte het delict in samenwerking met zijn medeverdachte gepleegd.
Juist wegens het gegeven dat verdachte degene is geweest die de wapens heeft geleverd met het oog op de afwikkeling van een duistere transactie als een drugsdeal, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij bij gebruikmaking van een wapen iemand zouden kunnen doden en dat die kans ten tijde van de gedraging ook bewust is aanvaard.
Ten aanzien van de daarbij ten laste gelegde diefstal overweegt de rechtbank dat de rechtbank onvoldoende is gebleken dat sprake is geweest van een zogeheten ripdeal. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet ondubbelzinnig de conclusie worden getrokken dat verdachte en zijn medeverdachte niet van plan waren voor de drugs te betalen. De rechtbank acht daarom diefstal door middel van geweld en/of bedreiging met geweld niet wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
In de periode van 5 april 2014 tot en met 7 april 2014 heeft verdachte zich in de personenauto (merk Seat Ibiza) van [slachtoffer] bevonden en daarmee gereden terwijl hij wist dat deze van een misdrijf afkomstig was. Niet bewezen is dat verdachte de personenauto heeft weggenomen, dan wel met zijn medeverdachte zo nauw en bewust heeft samengewerkt dat het medeplegen van diefstal kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijspreken. De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, te weten opzetheling, wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
Bij de aanhouding van verdachte op 7 april 2014 is verdachte onderworpen aan een fouillering op grond van de Wet wapens en munitie. Verdachte heeft daarbij een zakje drugs van zich afgegooid. Dit bleek later 17,33 gram cocaïne te zijn. Op grond van de bezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4.
Bij zijn aanhouding droeg verdachte een tas met vijf patronen bij zich. Bij de insluitingsfouillering zijn nog vier patronen bij hem aangetroffen. In de auto waarin verdachte zich had bevonden is een wapen aangetroffen. Op dit wapen is een mengprofiel DNA aangetroffen, dat matcht met het DNA van verdachte. Mede gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], dat verdachte een revolver bij zich had, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zowel het wapen als de munitie voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 07/177967-12
Feit 1.
Op 20 juli 2011 is verdachte in de gemeente Zwolle staande gehouden terwijl hij op een gestolen scooter reed. Gevraagd naar zijn identiteitsbewijs, opende verdachte zijn buddyseat, waarna de verbalisant daarin een handgreep van een vuurwapen herkende. De verbalisant heeft vervolgens onderzoek ingesteld in de buddyseat en trof hierin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan. Na onderzoek bleek dit om een pistool, merk Rohm, te gaan. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat het pistool in de buddyseat lag, ongeloofwaardig. Verdachte reed immers al anderhalf jaar op de scooter en de overige spullen in de buddyseat betroffen allemaal spullen van verdachte. Bovendien heeft het NFI na onderzoek aan het wapen geconcludeerd dat het aangetroffen onvolledige DNA profiel kenmerken bevat van minimaal een man, welk profiel matcht met het DNA profiel van verdachte, waarbij de hypothese dat het aangetroffen DNA van verdachte en een onbekende, niet bloedverwante persoon, extreem veel waarschijnlijker is dan dat het gaat om twee willekeurige personen. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
De scooter waarop verdachte zich op 20 juli 2011 bevond bleek na onderzoek te zijn gestolen en valselijk voorzien van een geschorst kenteken. Verdachte heeft verklaard de scooter op straat te hebben gekocht van een voor hem onbekende jongen voor een bedrag van € 600,-. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was en acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, schuldheling, wettig en overtuigend bewezen. Van het primair tenlastegelegde, de opzetheling, zal de rechtbank verdachte vrijspreken.