ECLI:NL:RBOVE:2015:861

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
ak_zwo_14_2789
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek geluidsoverlast door gebruik voetbalkooi

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. De eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast veroorzaakt door een voetbalkooi nabij zijn woning. Het college had eerder, op 21 mei 2013, het verzoek afgewezen, en ook na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 18 juli 2014, waarin het beroep van de eiser deels gegrond werd verklaard, bleef het college bij zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat de voetbalkooi niet onder het Activiteitenbesluit valt, waardoor ook stemgeluid meegewogen moet worden bij de beoordeling van geluidshinder. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en vernietigde dit. De rechtbank droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het rekening moet houden met de uitspraak en de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van het verbod op geluidshinder. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2789

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. J.H.M. Verjans, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast door het gebruik van een voetbalkooi nabij de[adres] te [plaats].
Bij besluit van 6 september 2013 heeft verweerder aan Gemeente Hengelo Afdeling Bouwservice en Faciliteiten een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het plaatsen van een voetbalkooi nabij de [adres] te [plaats].
De door eiser tegen voornoemde besluiten ingediend bezwaren zijn door verweerder bij besluiten van 18 februari 2014 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen die besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 18 juli 2014, zaaknummers 14/823 en 14/813, heeft de rechtbank het beroep van eiser inzake de omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Het beroep inzake de afwijzing van eisers handhavingsverzoek is gegrond verklaard en verweerder is opgedragen om binnen 10 weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze onherroepelijk is.
Bij besluit van 23 september 2014, verzonden 30 september 2014 (het bestreden besluit), heeft verweerder ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2014 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving wederom ongegrond is verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote [naam] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. van Dijk en
drs. H.H. Aalderink, medewerkers van de gemeente Hengelo.

Overwegingen

1. 1 Eiser heeft op 19 februari 2013 aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast die hij stelt te ondervinden door het gebruik van een voetbalkooi op het terrein naast de tegenover zijn woning gelegen basisschool. Daarbij gaat het om de geluidsoverlast door balgeluid en stemgeluid. Gedurende de schooltijden, tijdens de pauzes en kort voor en na schooltijd, wordt de voetbalkooi vooral gebruikt door kinderen van de school, maar buiten schooltijden ook door anderen. Naast de voetbalkooi bevindt zich een jongerenontmoetingsplek (JOP). De voetbalkooi wordt nooit afgesloten. Bij de voetbalkooi heeft verweerder een bord opgehangen waarop staat dat de voetbalkooi tot 20.15 uur gebruikt mag worden. Volgens eiser wordt de voetbalkooi echter ook later op de avond en soms ’s nachts gebruikt.
1.2
Aan de afwijzing van eisers handhavingsverzoek lag aanvankelijk de redenering van verweerder ten grondslag dat de voetbalkooi onderdeel uitmaakt van de naastgelegen basisschool en daarom valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Aangezien stemgeluid op grond van artikel 2.28 van het Activiteitenbesluit niet wordt meegewogen had verweerder alleen het balgeluid getoetst.
1.3
In haar uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank echter, op de daarin vervatte gronden waarnaar hier wordt verwezen, geoordeeld dat de voetbalkooi en de naastgelegen basisschool niet als één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer moeten worden beschouwd en daarom niet valt onder de werking van het Activiteitenbesluit.
1.4
Nu de voetbalkooi niet onder het Activiteitenbesluit valt, dient te worden beoordeeld of er sprake is van geluidhinder in strijd met artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordering (APV). Daarbij is niet alleen het balgeluid maar ook het stemgeluid van belang.
1.5
De rechtbank heeft verweerder daarom opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en zich daarbij uit te laten over de vraag of er sprake is van (geluid)hinder in strijd met artikel 4:6 van de APV.
1.6
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser wederom afgewezen omdat geen sprake is van geluidhinder in de zin van artikel 4.6 van de APV. Hierbij is overwogen dat het begrip geluidhinder in de APV niet nader is gedefinieerd in geluidsnormen, maar door verweerder nader kan worden ingekaderd. In dat verband is verweerder bezig met een integrale actualisatie van het geluidsbeleid. Hierbij zal onder andere beleid worden geformuleerd voor het hanteren van bevoegdheden op grond van artikel 4:6 van de APV junco artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vooruitlopend op deze integrale beleidsherziening heeft verweerder reeds beleid vastgesteld voor het beoordelen van de vraag of er sprake is van geluidoverlast in de zin van artikel 4:6 van de APV als gevolg van het gebruik van speeltoestellen in de openbare ruimte, waaronder voetbalkooien, te weten: de Beleidsregel geluidhinder speeltoestellen (hierna: de Beleidsregel). De Beleidsregel houdt in dat bij speelvoorzieningen buiten inrichtingen alleen sprake is van geluidhinder zoals bedoeld in artikel 4:6 van de APV als de geluidsnormen uit artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteiten-besluit worden overschreden, met dien verstande dat, net als in het Activiteitenbesluit, bij de bepaling van de geluidsniveaus stemgeluid buiten beschouwing blijft.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze beleidsregel toegepast. In het besluit is vermeld dat hierdoor de beoordeling van de geluidhinder door het gebruik van de voetbalkooi in wezen niet anders is dan bij het vernietigde besluit op bezwaar van 18 februari 2014. De onderzoeksresultaten die ten grondslag hebben gelegen aan die beslissing kunnen volgens verweerder dan ook weer gebruikt worden. Verweerder heeft afgezien van een nieuwe hoorzitting omdat de omstandigheden naar zijn mening niet zijn gewijzigd.
1.7
Eiser is het niet eens met verweerders besluit. Hij wijst erop dat de rechtbank nadrukkelijk heeft uitgesproken dat de uitsluiting van stemgeluid, zoals geregeld in artikel 2.18 van het Activiteitbesluit, niet aan de orde is. Verder merkt eiser op dat het niet gaat om de voetbalkooi zelf als constructie, maar om het gebruik daarvan, met name het gebruik los van de school in de avond en de nachtelijke uren. Eisers merkt op dat in artikel 4:6, eerste lid, van de APV is omschreven dat het daarbij ook gaat om te verrichten handelingen op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Geluidhinder dient volgende eiser in dat kader mede te worden gezien als hinder als gevolg van hard pratende of schreeuwende personen die in de voetbalkooi aan het voetballen zijn of anderszins aan het spelen zijn. Het stemgeluid vormt volgens eiser bij het gebruiken van een voetbalkooi 2/3 deel van het totale geluid. Eiser stelt dat er nog bijna dagelijks sprake is van geluidsoverlast door het gebruik van de voetbalkooi.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
Vooropgesteld moet worden dat als gevolg van de onherroepelijk uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2014 in dit geding nog uitsluitend de vraag aan de orde is of sprake is van (geluid)hinder in strijd met artikel 4.6 van de APV. Hetgeen eiser thans in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot artikel 7.22 van het Bouwbesluit (overlast door gebruikers van een bouwwerk) dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten.
2.2
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de APV van de gemeente Hengelo is het verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de APV, kan het college ontheffing verlenen van dit verbod.
2.3
Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6 van de APV komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. Die beoordeling dient door de rechter derhalve terughoudend te worden getoetst. Dit ontslaat verweerder echter niet van de verplichting ter invulling van het begrip geluidhinder een normering te kiezen die bruikbaar is en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
2.4
Niet in geschil is dat stemgeluid, in de vorm van veelvuldig schreeuwen en joelen tijdens het spel, naast het geluid van het schieten van de bal tegen het hekwerk en de doelen, in aanzienlijke mate bijdraagt aan het geluid van het gebruik van een voetbalkooi en daarmee ook een belangrijke medeoorzaak is van eventuele geluidhinder. Naar het oordeel van de rechtbank is de normering van het Activiteitenbesluit, waarbij in het geheel geen rekening mag worden gehouden met stemgeluid, daarom niet bruikbaar om de mate van hinder door het gebruik van een voetbalkooi goed te kunnen beoordelen en doet deze geen recht aan de omstandigheden van het geval.
De rechtbank is daarom van oordeel dat toepassing van de Beleidsregel in het onderhavige geval kennelijk onredelijk is.
2.8
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder (nader) onderzoek heeft kunnen komen tot de conclusie dat het gebruik van de voetbalkooi niet leidt tot geluidhinder in de zin van de APV.
2.9
De rechtbank merkt hierbij op dat indien de uitkomst van het onderzoek mocht zijn dat sprake is van geluidhinder als bedoeld in de APV, verweerder ontheffing kan verlenen van het verbod van artikel 4:6, eerste lid, van de APV en daarbij regels kan stellen om de geluidsoverlast te beperken, bijvoorbeeld door de voetbalkooi ’s avonds na een bepaald tijdstip af te sluiten.
2.1
Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en daarmee genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb.
2.11
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
2.12
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. In de eerste plaats omdat nog nader onderzoek dient plaats te vinden en ook omdat verweerder bij de beoordeling in het kader van artikel 4:6, eerste lid, van de APV en bij het al dan niet verlenen van ontheffing op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de APV beleidsvrijheid toekomt.
2.12
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem griffierecht vergoedt.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verstaat dat verweerder een nieuw besluit zal nemen op het bezwaar van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
G. Kootstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.