ECLI:NL:RBOVE:2015:860

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
ak_zwo_14_2788
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van de bouw van een schuur met het bestemmingsplan en handhaving door de gemeente

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een pluimveehouder uit Bathmen, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Eiser verzocht de gemeente om handhavend op te treden tegen de bouw van een schuur op het perceel van een derde belanghebbende, dat volgens eiser in strijd was met het bestemmingsplan. De gemeente had eerder het verzoek om handhaving afgewezen, omdat zij van mening was dat de schuur geen omgevingsvergunning nodig had. Eiser stelde dat de schuur niet in het achtererfgebied was gelegen en dat deze niet voldeed aan de bestemmingsplanregels, aangezien deze deels buiten het bouwvlak was gebouwd.

De rechtbank oordeelde dat de schuur inderdaad in strijd was met het bestemmingsplan, omdat deze buiten het bouwvlak was gebouwd en er geen mogelijkheden waren voor binnenplanse afwijkingen. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie van de schuur bestond en dat de gemeente ten onrechte had gesteld dat zij niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente en droeg haar op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 14/2788

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te Bathmen, eiser,
gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer,

verweerder.
Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], wonende te Bathmen,
gemachtigde: K. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.

Procesverloop

Op 18 september 2013 heeft eiser aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de bouw van een schuur op het perceel [adres 1] te Bathmen, dat eigendom is van [derde belanghebbende], voornoemd (hierna te noemen: [derde belanghebbende]).
Bij besluit van 13 november 2013 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen, omdat verweerder van mening is dat voor de gerealiseerde schuur geen omgevingsvergun-ning nodig is.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 september 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 13 november 2013 in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 9 februari 2015 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Wolbrink medewerker van de gemeente Deventer.
Derde-belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1
Eiser woont op het perceel [adres 2] te Bathmen en exploiteert daar een pluimveebedrijf. Dit perceel grenst aan het perceel [adres 1] te Bathmen, waarop de in geding zijnde schuur is gebouwd.
1.2
Eiser heeft aan verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen de door [derde belanghebbende] zonder omgevingsvergunning gebouwde schuur. Hij stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de schuur niet vergunningvrij is, omdat deze niet in het achtererf is gelegen. Bovendien heeft de grond waarop de schuur staat naar de mening van eiser niet de bestemming “Wonen”, maar “Agrarisch met waarden”. Verder is de schuur volgens eiser ingericht als woonverblijf, waardoor de buren op een kortere afstand komen te wonen en daardoor het meetpunt als geurbelast object opschuift naar de pluimveehouderij van eiser. Eiser wordt hierdoor beperkt in zijn bedrijfsmogelijkheden.
1.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schuur moet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat qua afmeting, situering en gebruik voldoet aan het bestemmingsplan, zodat het is toegestaan deze zonder omgevingsvergunning te bouwen. Nu aldus geen sprake is van een overtreding ziet verweerder geen grond om tot handhavend optreden over te gaan.
2.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden een bouwwerk te bouwen zonder omgevings-vergunning. In bepaalde gevallen is echter voor een bouwwerk geen omgevingsvergunning vereist. Deze gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist, staan opgesomd in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.2
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bor is een omgevingsvergunning niet vereist indien de activiteit (bouwen van een bouwwerk) betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied, mits het niet hoger is dan 5 meter.
2.3
Ingevolge artikel 1.1. van Bijlage II bij het Bor, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt onder “achtererfgebied” verstaan: de grond onder het hoofdgebouw en het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
2.4
Volgens de definitie in het Bor wordt met voorgevelrooilijn bedoeld: de voorgevelrooilijn als in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
2.5
In de Bouwverordening van de gemeente Deventer is bepaald dat onder
voorgevelrooilijnwordt verstaan:
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
2.6
In het bestemmingsplan “Buitengebied 2012” wordt onder voorgevel verstaan: de naar de openbare zijde gekeerde gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als de belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Blijkens de stukken is het voorhuis van de woning [adres 1] te Bathmen gekeerd naar de [weg 1] en het achterhuis naar de [weg 2]. Hoewel de gevel van het voorhuis door aard, functie, constructie en uitstraling wellicht de belangrijkste gevel van de woning is, is de rechtbank niettemin van oordeel dat de gevel van het achterhuis als de voorgevel moet worden aangemerkt nu dit de enige naar de openbare zijde gekeerde gevel van de woning is. Als gevolg van een ruilverkaveling in 1988 grenst de voortuin van de woning niet langer aan de [weg 1]. Tussen de voortuin en de [weg 1] ligt sinds de ruilverkaveling een agrarisch perceel. Het achterhuis van de woning ligt direct aan de [weg 2]. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de gevel van het voorhuis van de woning de naar de openbare zijde gekeerde gevel is. De voorgevelrooilijn is naar het oordeel van de rechtbank daarom de lijn die evenwijdig loopt aan de gevel van het achterhuis van de woning.
3.2
Op grond van de zich onder de stukken bevindende tekening van de ingemeten situering van de schuur, alsmede de foto’s van de situatie ter plaatse, stelt de rechtbank vast dat de schuur op één lijn is gebouwd met de voorgevel van het hoofdgebouw. [derde belanghebbende] heeft dit ter zitting ook bevestigd. De schuur ligt daarom niet volledig in het achtererf. Nu de schuur in functioneel en bouwkundig opzicht niet in onderdelen te onderscheiden is, betekent dit dat de gehele schuur omgevingsvergunningplichtig is.
3.3
Nu vast staat dat voor de schuur geen omgevingsvergunning is verleend, is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden.
3.4
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.5
Eiser stelt zich op het standpunt dat legalisatie niet mogelijk is en dat verweerder daarom moet voldoen aan zijn beginselplicht tot handhaving. Hij is van mening dat de schuur in strijd is met het bestemmingsplan omdat deze gedeeltelijk buiten het bestemmingsvlak “Wonen” (hierna aangeduid als: het bouwvlak) staat en deels is gebouwd op grond met de bestemming “Agrarisch met waarden”. Eiser wijst er op dat vroeger naast het pand [adres 1] een klein houten schuurtje/garage stond en dat de grens van het bouwvlak dat schuurtje in de lengterichting doorsneed.
3.6
Het perceel [adres 1] ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Buitengebied Deventer” en heeft daarin de bestemming “Agrarisch gebied met waarden – Landschapswaarden” en “Wonen” met de aanduiding “Ka” (karakteristiek).
3.7
Ingevolge artikel 21.2, aanhef en onder a, van de planregels mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.8
Verweerder is blijkens de stukken van mening dat de schuur geheel binnen het bouwvlak valt. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder in dit verband opgemerkt dat de digitale kaart van het bestemmingsplan “ Buitengebied Deventer” zoals die op ruimtelijke plannen.nl is gepubliceerd niet overeenkomt met de kadastrale ondergrond die bij het bestemmingsplan is vastgesteld. De “footprint” van de woning klopt volgens verweerder niet met de feitelijke situatie. Bij de beoordeling in het kader van het handhavingsverzoek is verweerder daarom uitgegaan van de analoge plankaart behorende bij het oude bestemmings-plan “Buitengebied 1994” van de gemeente Bathmen, die volgens verweerder bij het nieuwe (consoliderende) bestemmingsplan “Buitengebied Deventer” exact is overgenomen. Op deze analoge plankaart past de schuur volledig binnen het bouwvlak, terwijl deze op de digitale plankaart gedeeltelijk buiten het bouwvlak valt.
3.9
Ingevolge artikel 1.2.3, eerste lid, van het Bor, wordt een bestemmingsplan digitaal (elektronisch) vastgesteld. Van die digitale versie van het bestemmingsplan wordt tevens een analoge (papieren) versie gemaakt. Artikel 1.2.3., tweede lid, van het Bor bepaalt dat indien de inhoud van een digitale versie van het bestemmingsplan tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, de digitale versie beslissend is. Nu in het onderhavige geval de digitale en de papieren versie tot een andere uitkomst leiden wat betreft de exacte ligging van het bouwvlak, is de digitale versie van het bestemmingsplan beslissend. Op de digitale plankaart is de schuur voor een deel buiten het bouwvlak gebouwd.
3.1
Op grond van het voorgaande moet geconcludeerd worden dat de schuur in strijd is met het bestemmingsplan voor zover deze buiten het bouwvlak is gebouwd. Verder stelt de rechtbank vast dat er geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden zijn ten aanzien van deze strijdigheid. Er is daarom geen sprake is van concreet zicht op legalisatie van de huidige schuur.
3.11
Nu het handhavingsverzoek uitsluitend betrekking heeft op de bouw van de schuur, kan in het midden worden gelaten wat er is van de stelling van eiser dat de schuur in strijd met artikel 40 van de planregels als woonverblijf in gebruik is of zal worden genomen. Verweerder kan met betrekking tot het gebruik van de schuur zo nodig voorwaarden stellen die handhaafbaar zijn.
3.12
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Gelet op de aard van het gebrek zijn er geen aanknopingspunten voor de rechtbank om in het kader van een definitieve beslechting van het geschil op de voet van artikel 8:72 van de Awb, de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
3.13
Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het is aan verweerder te bezien hoe op een rechtmatige wijze op het handhavingsverzoek kan worden beslist met in achtneming van de wet, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de belangen van eiser en derde-partij(en). Hierbij merkt de rechtbank op dat - naar ter zitting is gebleken - de woning, inclusief de schuur, inmiddels is verkocht, zodat ook de belangen van de nieuwe eigenaar bij de besluitvorming dienen te worden betrokken.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 487,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verstaat dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
G. Kootstra, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.