ECLI:NL:RBOVE:2015:831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
08-951124-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met kapot glas in Almelo

Op 17 februari 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 22 september 2013 in een shoarmazaak in Wierden het slachtoffer met een kapotgeslagen glas in de hals en het oor gestoken, waardoor het slachtoffer ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte onder toezicht te stellen en hem te verplichten tot behandeling, gezien het gevaar dat hij voor de samenleving vormt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het geweldsdelict en de gevolgen voor het slachtoffer in hun overwegingen hebben meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-951124-13
Datum vonnis: 17 februari 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in P.I. Almelo, HvB “de Karelskamp” in Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
19 november 2014 en 3 februari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E. Postma en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
(primair)heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel
(subsidiair)[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel
(
meer subsidiair)heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 september 2013 te Wierden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een kapotgeslagen glas meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het oor/gezicht en/of hals van die [slachtoffer] voornoemd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 22 september 2013 te Wierden, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een partieel geämputeerd oor en een beschadigde speekselklier en halsspier), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk met een kapotgeslagen glas meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het oor/gezicht en/of hals te slaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 22 september 2013 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een kapotgeslagen glas meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het oor/gezicht en/of hals van die [slachtoffer] voornoemd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is, te weten dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer]. Verdachte heeft door een glas kapot te slaan en vervolgens met dat kapot geslagen glas uit te halen naar de hals en het oor van voornoemde [slachtoffer] de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op de koop toegenomen.
De officier van justitie heeft haar standpunt gebaseerd op de verklaringen van aangever, de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], de geneeskundige verklaring van [slachtoffer], de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel en de verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer/(intensief) noodweerexces. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] die daarmee in strijd zijn, buiten beschouwing dienen te worden gelaten nu die verklaringen gelet op diens daarvoor steeds wisselende verklaringen als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig dienen te worden aangemerkt.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] betrouwbaar zijn met betrekking tot de rol van verdachte omdat deze verklaringen in zoverre worden ondersteund door de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2].
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen die zich in het onderhavige strafdossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 22 september 2013 is verdachte in de [shoarmazaak] in Wierden. [slachtoffer] en zijn vriend [getuige 1] zijn eveneens in de shoarmazaak. Verdachte heeft in het Turks tegen het personeel gezegd dat hij naar huis gaat. [slachtoffer] heeft verdachte aangesproken dat hij Nederlands moet praten. Verdachte heeft vervolgens een pen gepakt en heeft [slachtoffer] daarmee op de neus getikt. Verdachte heeft gezegd: “Moet ik jou vragen wat ik mag praten”. [slachtoffer] heeft daarop gezegd: “Is dat Nederlands wat je nou praat?” Verdachte heeft dit als zeer pijnlijk en respectloos ervaren. Verdachte heeft [slachtoffer] met zijn arm om de nek gepakt. [slachtoffer] heeft zich losgetrokken en heeft verdachte vervolgens met zijn vuist tegen het gezicht geslagen. Verdachte bloedt. Verdachte heeft daarop direct een glas van tafel gepakt en heeft dit glas kapot geslagen. Verdachte heeft met dit kapot geslagen glas in zijn hand naar de hals en het oor van [slachtoffer] uitgehaald. [slachtoffer] heeft daardoor een grote wond bij zijn hals en oor opgelopen en bloedt hevig. [slachtoffer] is daarop met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis is gebleken dat [slachtoffer] een partieel geamputeerd oor, een ingesneden speekselklier en halsspier heeft. [slachtoffer] heeft 80 à 100 hechtingen in zijn oor en hals.
De gekwalificeerde poging tot doodslag
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte met een kapot geslagen glas heeft uitgehaald naar de hals en het oor van [slachtoffer].
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op zware mishandeling van aangever had. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door uit te halen met een kapot geslagen glas naar de hals en het oor van [slachtoffer] en hem daarmee ook meteen in een beweging gericht te raken op de meest kwetsbare plek, een handeling heeft verricht die naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden.
Het is immers een feit van algemene bekendheid dat glas een scherp en gevaarlijk materiaal is en dat zich in de hals vitale delen en slagaders bevinden, en dat krachtige insnijding van de hals daarom een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept.
Verdachte heeft een glas gepakt, daar een wapen van gemaakt door het stuk te slaan en vervolgens met dat glas uitgehaald naar de hals van [slachtoffer].
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet en acht het primair tenlastegelegde feit, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 september 2013 te Wierden ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een kapotgeslagen glas met kracht tegen het oor/gezicht en hals van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte uit noodweer dan wel (intensief) noodweerexces heeft gehandeld.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer] op zijn hoofd is geslagen tot bloedens toe. Verdachte is aan één oog blind en zag met het andere oog zeer weinig door het bloed in zijn oog. Verdachte voelde zich genoodzaakt zich tegen die ogenblikkelijke en wederrechtelijk aanranding van zijn lijf te verdedigen door [slachtoffer] met het enige voorwerp dat in zijn zicht stond te slaan/steken. Indien de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden is dat volgens de verdediging het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, die veroorzaakt is doordat verdachte door [slachtoffer] werd geslagen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een beroep op noodweer niet kan slagen, nu op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden dat er sprake was een noodweersituatie. Verdachte is degene geweest die is begonnen door [slachtoffer] met een pen op de neus te tikken en bij de hals te pakken en heeft zich door op deze wijze te handelen in deze positie gebracht. Verdachte komt derhalve geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe.
Verdachte is strafbaar.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Van noodweer is sprake indien het begane feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat er in eerste instantie geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor nu uit de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 7 augustus 2014 is gebleken dat verdachte degene is geweest die als eerste met een pen op de neus van [slachtoffer] heeft getikt en [slachtoffer] vervolgens met zijn arm om de nek heeft vastgepakt.
Vervolgens krijgt verdachte van [slachtoffer] een klap tegen zijn hoofd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. De rechtbank staat dan voor de vraag of de verdediging van verdachte noodzakelijk was of dat hij de mogelijkheid had zich te onttrekken aan de aanranding door weg te lopen of anderszins te ontkomen. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich niet aan de confrontatie kon onttrekken, hetzij fysiek in de zin van ontsnappingsmogelijkheden uit het eethuis, hetzij in zijn gedrag in de zin van uitingen dat hij geen verdere escalatie wilde. Zijn handelwijze geeft er veeleer blijk van dat hij vanuit gekrenktheid handelde, zoals de getuige [getuige 2] en verdachte ook zelf heeft verklaard.
Gelet op het vorenstaande kan het optreden van verdachte onder de gegeven omstandigheden niet worden aangemerkt als een noodzakelijke verdediging van zijn lijf. De rechtbank verwerpt aldus het beroep op noodweer.
Aangezien van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging – noodweerexces – slechts sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie en de rechtbank van oordeel is dat van zo’n situatie geen sprake was, faalt ook het beroep op noodweerexces.
Het voorgaande betekent dat verdachte strafbaar is.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling al dan niet met dwangverpleging niet moet worden opgelegd nu op geen enkele wijze is gebleken dat de samenleving moet worden beschermd tegen ernstig recidivegevaar van verdachte. Verdachte werd zelf aangevallen en heeft op basis daarvan gehandeld. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet voldaan is aan het gevaarscriterium.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden van verplicht reclasseringscontact en eventueel een ambulante behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] met een kapot geslagen glas in de halsstreek en het oor gestoken waardoor [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt. [slachtoffer] had door de handelwijze van verdachte het leven kunnen verliezen. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Naast het ernstige lichamelijke letsel dat [slachtoffer] hierbij heeft opgelopen, leert de ervaring dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven daarvan ook nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden. Het gaat bovendien om een ernstig geweldsdelict dat niet alleen voor [slachtoffer] maar ook een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister betreffende verdachte van 6 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Daarnaast is gebleken dat verdachte in Turkije is veroordeeld voor moord op zijn dochter.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de inhoud van het:
  • Pro Justitia rapport van 8 oktober 2014, opgesteld door de deskundige D. Breuker, forensisch psycholoog;
  • Pro Justitia rapport van 10 oktober 2014, opgesteld door de deskundige dr. T.W.D.P. van Os, psychiater / psychoanalyticus.
In deze rapporten wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken alsmede zwakbegaafdheid. Inherent aan de persoonlijkheidspathologie is er bij verdachte sprake van een verhoogde krenkbaarheid, een gestoorde emotie- en agressieregulatie, impulscontroleproblemen en een gebrekkige gewetensfunctie van waaruit verdachte snel in conflict terecht komt (hij voelt zich uitgedaagd of geprovoceerd) en is hij geneigd tot agressieve acting-out ter vergelding van zijn krenkbaarheidsgevoelens. Dit is ook gebeurd tijdens het tenlastegelegde. Mede door de persoonlijkheidsstoornis en de verstandelijke beperking is bij verdachte sprake van een gebrekkig zelfinzicht en beschikt hij onvoldoende over adequate conflicthanterings-mechanismen. Verdachte reageert vrij impulsief op een situatie, zo ook ten tijde van het tenlastegelegde feit. De deskundigen adviseren verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank acht de conclusies en het advies van de gedragsdeskundigen goed onderbouwd en is op basis daarvan van oordeel dat het bewezenverklaarde feit aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Verder achten de gedragsdeskundigen een intensief sturings- en beïnvloedingskader noodzakelijk om de kans op recidive te verkleinen. Dit vanwege het feit dat verdachte twee keer eerder heeft geprobeerd om zich te onttrekken aan strafrechtelijke vervolging. Verdachte is binnen korte tijd gerecidiveerd met een ernstig geweldsincident en er is nauwelijks lijdensdruk en probleembesef bij hem aanwezig. Hierdoor gaat verdachte een behandeling niet vanuit intrinsieke motivatie aan. Om die reden adviseren de gedragsdeskundigen verdachte een behandeling op te leggen binnen een juridisch kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht alles afwegende, gelet op de problematiek van verdachte, het strafblad van verdachte, de ernst van het feit en de door de gedragsdeskundigen uitgebrachte adviezen, een ambulante behandeling geboden. Het opleggen van een dergelijke behandeling, zoals de raadsman van verdachte heeft bepleit als onderdeel van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel biedt te weinig waarborgen dat de ambulante behandeling ook daadwerkelijk van de grond zal komen en zal worden gecontinueerd, gelet op het gebrek aan zelfinzicht en daarmee verband houdende gebrek aan intrinsieke motivatie. De rechtbank acht derhalve het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden aan verdachte noodzakelijk. Zonder behandeling vormt verdachte een gevaar voor de veiligheid van anderen, terwijl behandeling anders dan in het kader van een terbeschikkingstelling niet tot de mogelijkheden behoort.
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde bestond er immers een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte. Bovendien betreft het bewezenverklaarde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl het opleggen van de maatregel wordt geëist voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. Het betreft verder, gelet op de bewezenverklaring, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van aangever.
De rechtbank zal ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte stellen, en wel de voorwaarden waartoe de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van een klinische behandeling. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding een klinische behandeling aan verdachte op te leggen. Mocht Reclassering Nederland in de toekomst een klinische behandeling toch noodzakelijk achten dan kan de rechtbank op grond van een vordering van het Openbaar Ministerie de voorwaarden wijzigen. Ter terechtzitting van
3 februari 2015 heeft verdachte zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van het voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, passend.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 27, 37a, 38 en 38e Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel

- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij als voorwaarden:
Algemene voorwaarde
1. verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
aan het nemen van één of meer vingerafdrukken en biedt een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
Bijzondere voorwaarden
2. verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de
voorschriften en aanwijzingen door of namens deze instelling aan hem te geven;
3. verdachte onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten;
4. verdachte verleent medewerking aan het verstrekken van een pasfoto en het
verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde
opsporingsbeleid ten aanzien van terbeschikkinggestelden;
5. verdachte begeeft zich niet buiten de Nederlandse landgrenzen;
6. verdachte werkt mee aan het behandelaanbod van forensische poli- en dagkliniek De Tender, te weten de begeleiding van F-Act en gesprekken met de psycholoog;
7. verdachte onderhoudt contact met de reclassering en verschaft zicht op de voortgang van zijn behandeling; hij houdt zich aan aanwijzingen, welke gaandeweg de behandeling geformuleerd zullen worden, te geven door of namens de reclassering;
8. verdachte geeft zowel zijn behandelaars als de reclassering volledig inzicht in de contacten die hij onderhoudt en houdt zich aan de te maken afspraken.
9. verdachte werkt mee aan het verkrijgen van een goede dagbesteding;
10. verdachte gaat wonen op het adres: [adres] in [woonplaats] en verandert alleen van adres in samenspraak en met toestemming van de reclassering;
11. verdachte geeft inzage in zijn financiën en indien geïndiceerd laat hij zich hierin begeleiden;
- draagt Reclassering Nederland op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- verstaat dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een persoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL05KL 2013097293. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], van 24 september 2013, pagina’s 23 t/m 27, in onderling verband en in samenhang bezien met het proces-verbaal van verhoor verdachte van [slachtoffer], van 8 oktober 2013, pagina’s 28 t/m 30, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2013 was ik samen met [getuige 1] in de [shoarmazaak] in Wierden.
Er was ook een Turkse man van tussen de 50 en 60 jaar oud. De man pakte een glas en tikte deze op de tafel kapot. De man stak mij met het kapotte glas en raakte mij vol bij mijn hals en oor. Ik voelde bloed uit mijn nek en oor stromen. Ik voelde pijn. De wond is gehecht, een zenuw en een spier zijn tevens gehecht. Ik heb in totaal 80 à 100 hechtingen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], van 23 september 2013, pagina’s 34 en 35, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2013 was ik werkzaam bij [shoarmazaak] in Wierden. Er was een man die schreeuwde tegen [slachtoffer]. De man pakte een glas van tafel en sloeg dit glas kapot. Het glas spatte uiteen. De man liep naar [slachtoffer] toe en sloeg van boven naar beneden met een hakkende beweging [slachtoffer] met het glas in de nek.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], van 22 september 2013, pagina’s 39 en 40, in onderling verband en in samenhang bezien met het proces-verbaal van 26 september 2013, pagina’s 41 t/m 43, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2013 kwam ik aan bij [shoarmazaak] in Wierden. Ik zag door het raam dat twee mannen in [shoarmazaak] ruzie hadden. Ik zag dat één man 50 à 60 jaar was, de andere man was een stuk jonger. Ik zag dat de oudere man vrijwel direct een glas van tafel pakte en dit glas kapot sloeg op de rand van de tafel. Ik zag dat de oudere man de jongere man met het glas raakte. Ik zag direct dat het slachtoffer hevig bloedde.
4.
Een geschrift aangeduid als “medische gegevens” van aangever [slachtoffer] van
dr. H.A. Rakhorst, plastisch chirurg in het ZGT Ziekenhuis van 18 december 2013, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2013 heb ik op de eerste hulp [slachtoffer] gezien na verwonding met een glas. Bij lichamelijk onderzoek zag ik een circulaire wond rondom het oor waarbij de zenuw naar de oorlel was doorgesneden alsmede de sterno cleidomassoideusspier en een deel van de parotis speekselklier was ingesneden. Onder plaatselijke verdoving heb ik het partieel geamputeerd oor terug kunnen hechten. Ook de speekselklier alsmede de halsspier heb ik kunnen hechten.