ECLI:NL:RBOVE:2015:755

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
3075974 CV EXPL 14-4024
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de dekking van een studenten(inboedel)verzekering bij diefstal in een studentenhuis

In deze zaak oordeelt de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel over de aanspraak van twee studenten op hun studenten(inboedel)verzekering na diefstal uit hun studentenhuis in Amsterdam. De verzekeraar, ABN AMRO, weigerde uit te keren op basis van de polisvoorwaarden, die volgens hen alleen dekking boden voor schade in de eigen (slaap)kamer. De kantonrechter stelt vast dat de polisvoorwaarden onduidelijk zijn over wat wel en niet verzekerd is in een studentenhuis dat door meerdere studenten wordt bewoond. De studenten hadden een claim ingediend na diefstal van onder andere een laptop en kleding, maar de verzekeraar stelde dat er geen inbraakschade was aangetoond. De kantonrechter legt uit dat de uitleg van de polisvoorwaarden moet gebeuren aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij niet alleen de taalkundige betekenis van de bepalingen van belang is, maar ook de redelijke verwachtingen van partijen in de gegeven omstandigheden. De rechter concludeert dat de studenten niet hadden hoeven aannemen dat alleen hun slaapkamer verzekerd was en dat de onduidelijkheid in de polisvoorwaarden ten nadele van de verzekeraar moet werken. Uiteindelijk wordt ABN AMRO veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadebedragen, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats: Zwolle
zaaknummer : 3075974 CV EXPL 14-4024
datum : 17 februari 2015
Vonnis in de zaak van:
(1) [eiser 1],
(2) [eiser 2]
beiden wonende te Amsterdam,
eisers,
gemachtigde mr. F.B.A.M. van Oss,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Schadeverzekering N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde,
gemachtigde mr.drs. J.G. Russchen.
Partijen zullen hierna [eisers] (danwel [eiser 1] en [eiser 2]) en ABN AMRO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 3 producties;
- de conclusie van antwoord met 3 producties;
- de conclusie van repliek met 2 producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] woonden met 8 andere studenten in een studentenhuis aan de [adres] te Amsterdam.
2.2.
Eind 2010 hebben [eisers] ieder afzonderlijk een Studentenverzekering met een alleenstaandendekking bij ABN AMRO afgesloten. De Studentenverzekering is een speciaal voor studenten ontwikkelde combinatieverzekering bestaande uit een inboedel, aansprakelijkheids- en (facultatief) een ongevallenverzekering. Op deze verzekering zijn, onder meer, de Voorwaarden Studentenverzekering 2012 (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing. De polisvoorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
2.A Omvang van de dekking in de woning
De verzekering dekt de schade aan de aanwezige inboedel in de woning van de op het verzekeringsbewijs vermelde verzekerde, ontstaan door:
2.A.10 Diefstal na braak
Schade aan de inboedel door diefstal is alleen verzekerd indien:
- braak aan de buitenzijde van de door verzekerde bewoonde woning aanwezig is:
- of, als het gebouw ook bij derden in gebruik is, na braak aan het bij verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte.
Onder braak wordt verstaan zichtbare verbreking van een afsluiting met het oogmerk zich wederrechtelijk toegang te verschaffen.
2.3.
Met een beroep op hun inboedelverzekering hebben [eisers] eind augustus 2013 een claim bij ABN AMRO ingediend in verband met diefstal van inboedel (o.a. laptop, kleding en schoeisel, horloges). Van de diefstal hebben [eisers] aangifte bij de politie gedaan.
2.4.
ABN AMRO heeft op grond van artikel 2.A.10 van de polisvoorwaarden de claim van [eisers] afgewezen. Aan de afwijzing heeft ABN AMRO het volgende ten grondslag gelegd:
Wij verzekeren diefstal alleen als er sprake is van inbraak. Dit betekent dat er inbraakschade aan uw kamer of aan de centrale toegangsdeur moet zijn toegebracht. Bij uw schade zijn geen sporen van inbraak aangetroffen. Ik kan uw schade daarom niet vergoeden.
2.5.
[eisers] hebben het door ABN AMRO ingenomen standpunt ter zake van de schade betwist, terwijl ABN AMRO haar standpunt heeft gehandhaafd.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) ABN AMRO zal veroordelen om aan [eiser 1] te voldoen een bedrag van € 1.529,00 vermeerderd met een bedrag van € 277,51 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het bedrag uitbetaald diende te worden, tot aan de datum van dit vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
(II) ABN AMRO zal veroordelen om aan [eiser 2] te voldoen een bedrag van € 1.053,00 vermeerderd met een bedrag van € 199,11 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het bedrag uitbetaald diende te worden, tot aan de datum van dit vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
(III) ABN AMRO zal veroordelen in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
Aan hun vorderingen leggen [eisers], samengevat, primair ten grondslag dat ABN AMRO zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het 'bij verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte' als bedoeld in artikel 2.A.10 van de polisvoorwaarden enkel de slaapkamer betreft. Volgens [eisers] omvat het begrip woongedeelte mede de woonkamer, badkamer, gang en kelder (het gehele huis). Voorts betwisten [eisers] de stelling van ABN AMRO dat diefstal uit ruimten die ook bij derden in gebruik zijn, niet onder de verzekering valt. Subsidiair stellen [eisers] dat voormelde bepaling onredelijk bezwarend is. Daartoe voeren [eisers] aan dat de door ABN AMRO voorgestane uitleg van artikel 2.A.10 van de polisvoorwaarden betekent dat het voor verzekerden (studenten) onmogelijk is zich te verzekeren tegen diefstal. ABN AMRO heeft dit bij het aangaan van de overeenkomst ten onrechte niet gemeld, aldus [eisers]
4.2.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter het volgende voorop. Het gaat in deze zaak om de uitleg van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, die evenals bij overeenkomsten in het algemeen dient te geschieden met inachtneming van de Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Bij die uitleg komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld - gelezen in de context die een dergelijk geschrift in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken heeft - bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang.
Daarbij dient tevens als uitgangpunt te gelden dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.
4.3.
In deze procedure gaat het om de uitleg van de begrippen “woning” en “in gebruik zijnde woongedeelte”, zoals deze worden gehanteerd in de door ABN AMRO gehanteerde polisvoorwaarden.
Voor een zuivere taalkundige uitleg zoekt de kantonrechter aansluiting bij de betekenis volgens Van Dale.
Van Dale geeft als betekenis voor woning: “huis of deel van een huis waarin men woont”; als betekenis van woongedeelte: “gedeelte van een pand waarin gewoond wordt (bv. van een doktershuis (tegenover praktijkgedeelte) of van een winkelhuis)”.
In de polisvoorwaarden wordt als betekenis van woning in artikel 1.2 gegeven: “Het door verzekerde permanent bewoonde gebouw of bij verzekerde in gebruik zijn woongedeelte van een gebouw in Nederland”.
In artikel 2.A.10 van de polisvoorwaarden is bepaald dat schade aan de inboedel door diefstal alleen is verzekerd, indien: (onder het tweede gedachtestreepje): “als het gebouw ook bij derden in gebruik is, na braak aan het bij verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte”.
Bij een gebouw dat ook bij derden in gebruik is, moet de kantonrechter onwillekeurig in eerste instantie vooral denken aan een flatgebouw of een appartementencomplex, dat in verschillende wooneenheden is onderverdeeld. Maar ook valt te denken aan panden die multifunctioneel worden gebruikt, onder meer voor bewoning.
4.4.
De uitleg van de hiervoor genoemde begrippen is relevant voor het antwoord op de vraag of schade aan de inboedel door diefstal ook is verzekerd, indien van diefstal sprake is in een woning of een woongedeelte van een gebouw/pand, dat verzekerde niet alléén bewoond, maar samen met anderen. Daarbij gaat het dus om de situatie waarin de woning of het bij verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte wordt gedeeld met anderen. Dit moet worden onderscheiden van de situatie waarin het gehele gebouw als zodanig ook bij derden in gebruik is (zoals bij flatgebouwen, appartementencomplexen of multifunctionele panden met afgescheiden woongedeeltes).
4.5.
In het onderhavige geval gaat het om een pand, waarin – zo hebben [eisers] onbestreden gesteld – 10 studenten woonden, die gezamenlijk het hele pand huurden en gezamenlijk gebruik maakten van het gehele huis en waarbij het bij de verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte zich niet beperkte tot een enkele slaapkamer, maar tot het gehele huis. In deze situatie is niet alleen het gebouw, waarin de verzekerde woont, bij derden in gebruik, maar ook het bij verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte daarvan. In dit geval vallen woning en het bij verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte (deels) samen. Dit is een situatie die in studentenhuizen niet ongebruikelijk is.
4.6.
In de door [eisers] omschreven woonsituatie is dus in zekere zin sprake van samenwoning. [eisers] hebben de verzekering echter afgesloten als “alleenstaande”. Naar het oordeel van de kantonrechter hadden [eisers] echter geen reden om zich als “samenwonend” op te geven, omdat in artikel 1 van de polisvoorwaarden “alleenstaande” is gesteld naast “gehuwd/samenwonend zonder kinderen”. Daaruit valt op te maken dat met “samenwonend” in deze voorwaarden wordt gedoeld op een affectieve relatie waarin wordt samengeleefd als ware men gehuwd. Voor zover daarvan geen sprake was, hadden [eisers] geen aanleiding om zich anders dan als alleenstaande aan te melden.
4.7.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat uit de polisvoorwaarden van ABN AMRO niet eenduidig valt op te maken dat in een studentenhuis waarin meerdere studenten de woning - behoudens een bij een ieder in gebruik zijnde (slaap-)kamer - delen, de eigen kamers afzonderlijk dienen te worden afgesloten, omdat alleen die eigen slaapkamer als het bij de verzekerde in gebruik zijnde woongedeelte wordt gezien, en alleen bij een inbraak in die eigen (slaap-)kamer de schade aan de inboedel door diefstal is verzekerd. Juist omdat het om een studentenverzekering gaat en het in studentenhuizen allerminst ongebruikelijk is dat panden door meerdere studenten worden bewoond, zonder dat er nu sprake is van afzonderlijke wooneenheden, hoefden [eisers] artikel 2.A.10 niet aldus op te vatten.
Hierbij acht de kantonrechter tevens van belang dat de onheldere tekst van deze polisvoorwaarden door ABN AMRO eenzijdig is vastgesteld en dat de bedoeling van ABN AMRO bij deze bepalingen voor potentiële verzekerden – zoals [eisers] – niet uit de totstandkoming daarvan, noch uit enige schriftelijke toelichting kenbaar was, terwijl toch deze polisvoorwaarden bestemd zijn om voor grote aantallen verzekeringen te gelden en de rechtspositie van potentiële verzekerden op uniforme wijze te regelen.
4.8.
De conclusie is dat de gevorderde hoofdsommen (€ 1.529,00 + € 1.053,00) voor toewijzing vatbaar zijn.
4.9.
Nu ABN AMRO geen separaat verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zal deze vordering ook worden toegewezen. De ingangsdatum zal bepaald worden op 9 oktober 2013 (datum afwijzing schadeclaim), zijnde de datum waarop de geclaimde schadebedragen uitbetaald dienden te worden.
4.10.
[eisers] maken voorts aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De door [eisers] berekende BTW over de buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar, nu [eisers] nadrukkelijk hebben verklaard dat zij geen BTW kunnen verrekenen.
4.11.
ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 102,30
- griffierecht € 219,00
- salaris gemachtigde
€ 350,00(2 punten x tarief € 175,00).
Totaal € 671,30

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt ABN AMRO om aan [eiser 1] te voldoen een bedrag van € 1.806,51 (inclusief € 277,51 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 9 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt ABN AMRO om aan [eiser 2] te voldoen een bedrag van € 1.244,11 (inclusief € 191,11 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 9 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 671,30;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.
(PvdS)