ECLI:NL:RBOVE:2015:681

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
08/760089-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na brandstichting en vernieling door verdachte met geestelijke stoornis

Op 10 februari 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Goor, die werd beschuldigd van brandstichting en vernieling. De verdachte had op 22 april 2014 opzettelijk de inhoud van een afvalcontainer in brand gestoken bij de voordeur van een woning, waarbij levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen ontstond. Tijdens de brand waren er drie personen in de woning aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis en dat hij ten tijde van de feiten niet in staat was om zijn gedragingen te overzien. Hierdoor kon de verdachte niet strafbaar worden gesteld voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen na een grondige beoordeling van de psychische toestand van de verdachte, die geen ziektebesef had en niet ontvankelijk was voor behandeling. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling in een gedwongen kader, gezien het gevaar dat de verdachte voor zichzelf en anderen opleverde.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760089-14
Datum vonnis: 10 februari 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in Penitentiair Psychiatrisch Centrum Zwolle in Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 augustus 2014, 31 oktober 2014 (pro forma) en 27 januari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. V. Smink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, ter terechtzitting van
5 augustus 2014, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een voordeur van een woning gelegen aan de [adres] in Goor opzettelijk in brand heeft gestoken waardoor personen en goederen in gevaar werden gebracht;
feit 2:ruiten van die woning heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2014 te Goor, gemeente Hof van Twente,
opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij (de voordeur van) een woning (gelegen
aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de
inhoud van een afvalcontainer voor de deur van voornoemde woning
gestort/verspreid en/of (daarbij/vervolgens) benzine, althans een brandbare
vloeistof op/over dit/het afval gegoten en/of (vervolgens) het afval en/of
deze brandbare vloeistof aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de
voordeur van de woning gelegen aan de [adres] geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar
voor voornoemde woning en/of omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor de bewoner van/(een)perso(o)n(en) verblijvende aan de [adres]
en/of bewoners van omliggende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2014 te Goor, gemeente Hof van Twente,
opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten van een woning gelegen aan
de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan verdachte de maatregel wordt opgelegd van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als voorzien in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van één jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die daarbij worden genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL05QB 2014041379. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.1
Feit 1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie acht bewezen dat door de brand, naast gemeen gevaar voor goederen in het pand aan de [adres] en omliggende panden, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van het pand aan de [adres] en van de omliggende panden te duchten was.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van die bewijsmiddelen, te weten:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 augustus 2014 in samenhang en in onderling verband bezien met het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 23 april 2014, pagina’s 31 t/m 33, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Wetboek van Strafvordering (Sv);
het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens de benadeelde
[slachtoffer], van 22 april 2014, pagina’s 17 en 18;
3. het proces-verbaal brandoorzaak en sporenonderzoek van verbalisant W. Beunk van 25 april 2014, pagina’s 36 t/m 40.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel, het volgende.
Verdachte heeft op 22 april 2014 de inhoud van een afvalcontainer voor de voordeur van een woning gelegen aan de [adres] in Goor gestort, vervolgens heeft hij dit afval met benzine besprenkeld en in brand gestoken. Het brandende afval lag tegen de voordeur van voornoemde woning, ten gevolge waarvan de voordeur van de woning is verbrand. Verder verspreiden van het vuur is voorkomen doordat de brand tijdig is ontdekt en omstanders het vuur hebben geblust. De woning aan de [adres] is gelegen naast een bedrijfspand en is in een woonwijk gelegen. Uit het proces-verbaal brandoorzaak en sporenonderzoek volgt dat het niet aannemelijk is dat de brand uit zichzelf zou zijn uitgegaan. De brand had zich snel tot een oncontroleerbare brand kunnen ontwikkelen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de brandstichting gemeen gevaar voor voornoemde woning en omliggende panden heeft opgeleverd.
Op het moment van de brand bevonden zich in de woning de 94-jarige bewoner, de broer van deze bewoner en mevrouw [naam 2]. Verdachte wist dat de bejaarde bewoner en mevrouw [naam 2] in de woning aanwezig waren op het moment dat hij de brand stichtte. Uit het proces-verbaal brandoorzaak en sporenonderzoek volgt dat wanneer deze brand zich ongecontroleerd had ontwikkeld de personen die zich op dat moment in de woning bevonden en de bewoners van de rondom gelegen woningen aanzienlijk gevaar zouden hebben gelopen om zwaar gewond te raken of zelfs het leven te laten. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande bewezen kan worden dat er levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de woning en in de omringende woningen bevindende personen te duchten is geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
5.2
Feit 2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde vernieling.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 23 april 2014, pagina’s 31 t/m 33, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens de benadeelde
[slachtoffer], van 22 april 2014, pagina’s 17 en 18.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 april 2014 te Goor, gemeente Hof van Twente, opzettelijk brand heeft gesticht aan de voordeur van een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de inhoud van een afvalcontainer voor de deur van voornoemde woning gestort/verspreid en daarbij benzine over dit afval gegoten en vervolgens het afval aangestoken, ten gevolge waarvan de voordeur van de woning gelegen aan de [adres] gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en omliggende panden en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner van en personen verblijvende aan de [adres] te duchten was;
2.
hij op 22 april 2014 te Goor, gemeente Hof van Twente, opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een woning gelegen aan de [adres], toebehorende
aan [slachtoffer], heeft vernield.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 157 en 350 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Voor de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van P.K.J. Ronhaar, psychiater en M.G.H. van Willigenburg, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Locatie Pieter Baan Centrum, opgemaakt op 20 januari 2015.
Beide gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een schizo-affectieve stoornis in de bipolaire vorm, afhankelijkheid van cannabis en het misbruik van alcohol. De deskundigen concluderen dat hiervan tevens sprake was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Verdachte werd ten tijde van het tenlastegelegde gevangen in zijn psychotische overtuigingen en was niet meer in staat zijn gedragsalternatieven te overwegen. De deskundigen concluderen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt vorenstaande conclusies van de gedragsdeskundigen over.
De rechtbank is, gelet op het vorengaande, van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten is verdachte derhalve niet strafbaar, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.De op te leggen maatregel

Nu hetgeen bewezen is verklaard niet aan verdachte kan worden toegerekend kan van een
strafoplegging geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of
oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op het
gevaar dat verdachte voor zichzelf, voor anderen of de algemene veiligheid van personen of
goederen oplevert, noodzakelijk is.
Uit het hiervoor besproken rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis en dat hij de brand heeft gesticht en de vernieling heeft gepleegd onder invloed van psychotische denkbeelden. Verdachte heeft de stellige overtuiging dat hij koning van Nederland wordt, dat zijn echtgenote een geheim agente is, ook meent hij voortdurend dat er een toneelspel met hem wordt gespeeld en dat hij door camera’s in de gaten wordt gehouden. Ook heeft verdachte de stellige overtuiging dat hij in 2005 zijn overleden vader nog heeft gezien. Verdachte heeft een ernstige psychiatrische stoornis, geen ziektebesef en- inzicht en stelt zich niet ontvankelijk op voor een medicamenteuze behandeling. De kans op recidive blijft daardoor onverminderd aanwezig. De deskundigen hebben dan ook geadviseerd verdachte klinisch te laten behandelen binnen een verplicht juridisch kader, te weten op basis van artikel 37 Sr.
De reclassering heeft zich onthouden van het geven van (straf)advies, gelet op de conclusie van de beide gedragsdeskundigen wat betreft de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gelet op hetgeen is vastgesteld in de hiervoor genoemde rapportage van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat dient te worden geconcludeerd dat verdachte een gevaar is voor zichzelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn ziekte. Gezien het feit dat verdachte geen ziektebesef- en inzicht heeft en hij zich niet ontvankelijk opstelt voor medicamenteuze behandeling, acht de rechtbank het noodzakelijk dat behandeling in een gedwongen juridisch kader zal plaatsvinden. Nu aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 37 Sr is voldaan, zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opleggen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 2: het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. H. Stam en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.
Buiten staat
Mr. H. Stam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.