ECLI:NL:RBOVE:2015:640

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
08.910054-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietpartij Zwolle wegens gebrek aan bewijs

In de zaak van de verdachte, die werd beschuldigd van een schietpartij in Zwolle op 25 april 2014, heeft de Rechtbank Overijssel op 9 februari 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot moord en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Tijdens de zittingen op 6 oktober 2014, 29 december 2014 en 26 januari 2015 werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen en dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren. De rechtbank oordeelde dat de anonieme getuigenverklaringen en brieven niet bruikbaar waren voor het bewijs, omdat de betrouwbaarheid niet kon worden vastgesteld. Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de feiten had gepleegd, wat leidde tot zijn vrijspraak. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.910054-14
Datum vonnis: 9 februari 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 2],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats],
nu verblijvende in de PI Amsterdam, Huis van Bewaring De Weg te Amsterdam.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 oktober 2014, 29 december 2014 en 26 januari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verdacht van:
feit 1 primair: Medeplegen van poging tot moord, dan wel doodslag, op [slachtoffer], door met een vuurwapen op dan wel in de richting van deze [slachtoffer] te schieten;
feit 1 subsidiair: Medeplegen van poging tot zware mishandeling op [slachtoffer] door met een vuurwapen op dan wel in de richting van deze [slachtoffer] te schieten;
feit 1 meer subsidiair: Medeplegen van bedreiging van [slachtoffer] door met een vuurwapen op dan wel in de richting van deze [slachtoffer] te schieten;
feit 2: Medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en/of munitie.
Voluit luidt – na wijziging tenlastelegging op 26 januari 2015 - de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen, althans met een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (en anderen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op/naar/in de richting van die [slachtoffer] (en die anderen) geschoten;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een semi automatisch enkelloops hagelgeweer merk FN (shot-gun) en/of een pistool, en/of een of meer stuk(s) munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft/hebben gehad.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 primair ten laste gelegde – medeplegen van poging moord – en voor het onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 10 jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - overeenkomstig de inhoud van het door haar aan de rechtbank overgelegde schriftelijk requisitoir - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 primair ten laste gelegde – medeplegen van poging tot moord – en voor het onder 2 ten laste gelegde – het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie - tot een gevangenisstraf van 10 jaar.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op de openbare weg met een shotgun op [slachtoffer] heeft geschoten. De officier van justitie acht hiervoor de aangifte van [slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en de anonieme getuigenverklaringen van X en Y redengevend. Uit deze verklaringen concludeert de officier van justitie dat verdachte een shotgun in zijn handen heeft gehad en daarmee op [slachtoffer] heeft geschoten. Naast verdachte heeft [verdachte 1] gestaan. Aan de andere kant van de weg hebben twee andere personen gestaan, waaronder [verdachte 3]. [verdachte 3] had een vuurwapen in zijn handen en heeft eveneens op [slachtoffer] geschoten. Vervolgens zijn de vier personen gezamenlijk – en [verdachte 2] en [verdachte 3] al schietend – achter [slachtoffer] in de richting van de Vincent Lübeckstraat gelopen. Uit de letstelrapportage is gebleken dat [slachtoffer] door een shotgun in zijn been is geraakt.
[verdachte 2] en [verdachte 3] kunnen aldus als schutters worden aangemerkt.
[verdachte 1] stond naast [verdachte 2] toen hij schoot met de schotgun en is meegelopen achter [slachtoffer] aan. [verdachte 1] heeft zich niet gedistantieerd en op de shotgun is zijn DNA aangetroffen. [verdachte 1] kan als medepleger worden veroordeeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met meerdere vuurwapens gericht op [slachtoffer] is geschoten en dat schietincidenten in principe altijd leiden tot een dodelijke afloop. Hier kan medeplegen van een poging tot moord worden bewezenverklaard, omdat sprake is geweest van voorbedachte raad. Dit blijkt uit de anonieme brief waarin staat dat [verdachte 2] riep ‘het wordt tijd dat ik ze moet afmaken’, uit de verklaring van getuige Y waaruit is gebleken dat al eerder op de dag gezegd zou zijn ‘we gaan hem pakken’ en de bevestiging van het motief in de verklaring van [slachtoffer].
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten. Op basis van de getuigenverklaring van [getuige 1] is niet vast te stellen dat het cliënt is geweest die ter plaatse was als schutter van de shotgun. Het signalement dat [getuige 1] geeft is daarvoor te weinig concreet en in eerste instantie herkent hij cliënt niet op de door de politie getoonde foto’s. Daarnaast zitten in het dossier diverse verklaringen van anonieme getuigen – de getuigen X en Y – maar deze verklaringen zijn niet bruikbaar voor het bewijs, omdat geen oordeel over de betrouwbaarheid van deze verklaringen kan worden gegeven en deze verklaringen tevens onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daarnaast is de verklaring van aangever [slachtoffer] onbetrouwbaar, omdat hij zeer wisselend heeft verklaard. Tot slot mag de anonieme brief niet voor het bewijs worden gebruikt. Er is dan ook geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte heeft geschoten of enige andere relatie heeft met het aangetroffen wapen, zodat integrale vrijspraak moet volgen.
De raadsman van verdachte heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat mocht de rechtbank oordelen dat verdachte wel heeft geschoten, geen sprake is geweest van een vooropgezet plan, zodat verdachte voor de poging moord moet worden vrijgesproken. Tevens is geen sprake geweest van poging doodslag, omdat niet blijkt dat gericht is geschoten op vitale lichaamsdelen, zodat er geen aanmerkelijke kans was op de dood van aangever. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het schieten op de benen een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt en geen poging doodslag. Hier was echter ook nog eens sprake van hagel, zodat niet zonder meer sprake was van toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Gelet hierop moet verdachte, in het geval de rechtbank hem wel als schutter zou aanmerken, ook van de poging doodslag en van de poging zware mishandeling worden vrijgesproken. Alsdan is hooguit sprake geweest van bedreiging.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet blijkt dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en van het onder 2 ten laste gelegde en dat derhalve geen straf dient te volgen.
De raadsman heeft subsidiair verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op vrijdag 25 april 2014 omstreeks 22.40 uur heeft de politie een melding ontvangen van een schietpartij nabij de straten Palestrinalaan, Buxtehudestraat en Vincent Lübeckstraat te Zwolle. Er werd melding gemaakt van meerdere schoten door een shotgun en door een pistool.
De politie is ter plaatse gegaan en heeft onderzoek verricht. Hierbij werd op het trottoir voor de woning van perceel [adres] een afgeschoten hagelpatroon aangetroffen. Tevens werd in een doorgang van de Palestrinalaan naar de Praetoriusstraat te Zwolle een afgeschoten hagelpatroon aangetroffen. In de struiken bij de hoekwoning [adres] werd een shotgun met een bruinkleurig handvat aangetroffen, met daarin een huls die vastzat in de kamer van het vuurwapen.
De politie heeft op 25 april 2014 om 23:40 uur ter plaatse getuige [getuige 1] gehoord. [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat een groep van 10 à 15 Antilliaanse mannen in het bushokje op de Palestrinalaan, nabij de hoek met de Buxtehudestraat, stond. [getuige 1] heeft gezien dat twee personen met vuurwapens schoten en heeft tevens meerdere schoten gehoord, onder andere van een shotgun en een pistool en nog van een derde wapen.
Op zaterdag 26 april 2014 te 00:03 uur is bij de politie een melding binnengekomen dat bij de Isala klinieken te Zwolle een man, genaamd [slachtoffer], was binnengebracht die gewond was geraakt bij een misdrijf.
Uit de letselrapportage is gebleken dat bij [slachtoffer] aan de zijkant / binnenkant van het rechter onderbeen net onder de knie in de kuit een grote onregelmatige bloedende open huidwond van circa 7 x 5 centimeter met rafelige vieze wondranden aanwezig was. [slachtoffer] is op 27 april 2014 geopereerd waarbij 5 ‘kogeltjes’ zijn verwijderd.
Verdachte is op 24 juni 2014 aangehouden.
Verdachte heeft zich bij de politie en ter terechtzitting voornamelijk beroepen op zijn zwijgrecht, omdat verdachte naar eigen zeggen op 25 april 2014 niet aanwezig is geweest bij de bushalte aan de Palestrinalaan en hij niet met een shotgun op [slachtoffer] heeft geschoten.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier diverse getuigenverklaringen van buurtbewoners zitten, waaruit onder meer is gebleken dat op de avond van 25 april 2014 omstreeks 22.30 uur een groep van ongeveer 15 Antillianen zich heeft opgehouden bij een bushalte op de Palestrinalaan te Zwolle en dat omstreeks 22.30 uur meerdere schoten zijn gehoord.
Onder die getuigenverklaringen bevinden zich de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die in het kader van het opsporingsonderzoek beiden meermalen zijn gehoord. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van die verklaringen overweegt de rechtbank dat zij waarde hecht aan hetgeen de getuige [getuige 1] op 25 april 2014 om 23.40 uur heeft verklaard. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat [getuige 1] een onafhankelijke getuige betreft die zeer kort – nog geen uur - na het schietincident door de politie is gehoord. Daarnaast is gebleken dat [getuige 1] direct na het horen van het eerste schot naar buiten is gegaan en vanaf de straat onbelemmerd zicht heeft gehad op de vier personen, waarvan twee personen, volgens zijn beschrijving, een vuurwapen bij zich hadden. [getuige 1] heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank een verklaring afgelegd over hetgeen hij uit eigen wetenschap heeft gezien. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat de latere verklaringen die [getuige 1] heeft afgelegd bij de politie enigszins zijn beïnvloed door de verhalen die hij in de loop van de tijd op straat heeft gehoord met betrekking tot de schietpartij, zodat ten aanzien van die latere verklaringen terughoudendheid moet worden betracht.
De verklaringen van getuige [getuige 2] acht de rechtbank minder betrouwbaar dan die van [getuige 1]. Van belang hierbij is dat getuige [getuige 2] pas de volgende dag om 14:30 uur bij de politie is gehoord en dat zij in haar verklaring reeds heeft aangegeven dat zij sommige dingen niet zelf heeft gezien, maar dat zij die van haar man – getuige [getuige 1] – heeft gehoord. Hiermee kan de rechtbank niet uitsluiten dat de verklaring van [getuige 2] is beïnvloed door hetgeen zij van [getuige 1] heeft gehoord. Tevens heeft zij vanuit haar slaapkamer minder goed zicht gehad op de hele situatie dan getuige [getuige 1], die op straat heeft gestaan. Voorts concludeert de rechtbank uit de verklaring van [getuige 2] dat zij direct na het horen van de knal de gordijnen heeft gesloten en 112 heeft gebeld, waardoor zij ook minder heeft kunnen zien van het incident dan haar man. De rechtbank kan verder niet uitsluiten dat de latere verklaringen die [getuige 2] heeft afgelegd bij de politie tevens zijn beïnvloed door hetgeen zij op straat heeft gehoord over de schietpartij. De rechtbank acht deze getuigenverklaringen dan ook niet bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van de verklaringen van aangever [slachtoffer] constateert de rechtbank dat hij meerdere verklaringen bij de politie heeft afgelegd en eenmaal een verklaring bij de rechter-commissaris, maar dat [slachtoffer] daarin op cruciale onderdelen wisselend en niet consistent heeft verklaard. Zo heeft hij aanvankelijk verklaard niet te weten wie er op hem heeft geschoten maar heeft hij 9 maanden later bij de rechter-commissaris wel namen genoemd. Daarbij is hij echter niet eenduidig geweest zonder dat bovendien duidelijk is geworden waarom aangever bij de rechter-commissaris wel en tijdens verhoor door de politie geen namen wist te noemen. De rechtbank acht daarom de verklaringen van aangever [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar zodat ook deze verklaringen evenmin voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank is van oordeel dat voorts de in het dossier opgenomen anonieme brieven (2 stuks) en de ten overstaan van de rechter-commissaris (beperkt) anoniem afgelegde getuigenverklaringen X en Y niet aan het bewijs kunnen bijdragen.
Met betrekking tot de anonieme brieven acht de rechtbank het volgende van belang.
Volgens het eerste lid van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt. Volgens het derde lid van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering mag een dergelijke anonieme getuigenverklaring niet tot het bewijs worden gebruikt tenzij:
- de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en
- de verdediging niet op enig moment te kennen heeft gegeven de persoon wiens identiteit niet blijkt te (doen) ondervragen.
Uit (de strekking van) artikel 360, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering leidt de rechtbank af dat een verklaring als hierboven bedoeld slechts kan worden gebezigd wanneer de betrouwbaarheid daarvan door de rechter is onderzocht.
De rechtbank constateert dat de anonieme brief gedateerd 26 april 2014 niet veel informatie bevat ten aanzien van welke personen omstreeks 22:35 uur op de hoek Vincent Lübeckstraat met de Palestrinalaan stonden. De ongedateerde (tweede) anonieme brief bevat wel concrete informatie ten aanzien van met name genoemde personen bij de bushalte.
De rechtbank is van oordeel dat het echter niet mogelijk is om de betrouwbaarheid van deze verklaringen te toetsen. Uit de brieven kan niet worden vastgesteld wat de relatie van de betreffende briefschrijver is ten opzichte van de in de brief genoemde personen, wat de beweegredenen zijn geweest tot het schrijven van de brieven en evenmin of hetgeen de persoon heeft opgeschreven afkomstig is uit eigen wetenschap, dan wel dat dat van horen zeggen is of dat het alleen is gebaseerd op speculaties.
De rechtbank is van oordeel dat de betrouwbaarheid van de anonieme verklaringen in de brieven niet door de rechtbank onderzocht kan worden en dat mede gelet op de aard van deze bewijsmiddelen de anonieme brieven derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Met betrekking tot de bij de rechter-commissaris afgelegde (beperkt) anonieme getuigenverklaringen X en Y overweegt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de in artikel 344a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering gebezigde term "personen wier identiteit niet blijkt" niet omvat personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken (HR 4 juni 2002, LJN AE1195, NJ 2002, 416, en HR 9 december 2008, LJN BF2082).
Uit het dossier volgt dat de personalia van de betreffende getuige X en Y bij de politie en de rechter-commissaris bekend waren - de getuigen X en Y zijn immers op 23 juni 2014 door de rechter-commissaris gehoord – zodat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van "een persoon wiens identiteit niet blijkt" zoals bedoeld in artikel 344a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Getuigen X en Y zijn door de rechter-commissaris kennelijk gehoord op de voet van artikel 190, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Uit de ingevolge artikel 360, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor toekenning van beperkte anonimiteit te blijken. Voorts zal uit die motivering moeten blijken dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (HR 23 september 1997, LJN ZD0799, NJ 1998, 135).
In de processen-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 23 juni 2014 staat vermeld dat de rechter-commissaris de identiteitskaart van de beide getuigen heeft gecontroleerd en met de getuigen heeft afgesproken dat zij als getuige X, respectievelijk getuige Y, een verklaring zullen afleggen. De rechtbank is van oordeel dat uit dit proces-verbaal van verhoor echter niet de reden voor toekenning van de beperkte anonimiteit blijkt. De als woorden van de getuigen opgetekende mededeling dat getuige X en Y het vervelend vinden dat hun naam in het dossier terecht komt, acht de rechtbank onvoldoende. Daar komt bij dat op geen enkel moment in die procedure gelegenheid is geweest voor de raadsman om zijn ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuigen X en Y te effectueren.
Gelet op het voorgaande is de achtergrond van de verklaringen zelf onvoldoende toetsbaar gebleken en is daarmee een reële inschatting over de betrouwbaarheid van die getuigen niet op verantwoorde wijze te maken zodat deze getuigenverklaringen X en Y niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Van de hierboven benoemde bewijsmiddelen resteert derhalve slechts de verklaring van getuige [getuige 1] als bruikbaar voor het bewijs. Voor wat betreft de vraag of die verklaring in voldoende mate steun vindt in overige bewijsmiddelen geldt het volgende.
Getuige [getuige 1] heeft beschreven dat de schutter met de shotgun een spijkerbroek droeg met opvallend lange en lichte kontzakken met stiksels. Ten tijde van diens aanhouding is bij verdachte een spijkerbroek met lichte kontzakken en zichtbare stiksels aangetroffen. Hoewel de aldus onder verdachte aangetroffen spijkerbroek zou kunnen passen in de door [getuige 1] gegeven beschrijving, acht de rechtbank dit element onvoldoende om daaraan doorslaggevende bewijswaarde toe te kennen. Van belang hierbij is dat spijkerbroeken weinig exclusieve kledingstukken zijn, zodat niet valt uit te sluiten dat meerdere personen in hetzelfde type spijkerbroek rondlopen. Tegen die achtergrond acht de rechtbank van belang dat de aangetroffen spijkerbroek niet aan getuige [getuige 1] is getoond zodat onvoldoende vast staat dat deze getuige in zijn beschrijving concreet op deze broek heeft gedoeld.
Naar het oordeel van de rechtbank komt tenslotte aan de uitkomst van de fotobewijsconfrontatie op 27 mei 2014 ook geen doorslaggevende betekenis toe aangezien dit louter een enkelvoudige fotobewijsconfrontatie is geweest waarbij de getuige [getuige 1] verdachte slechts – in zijn woorden – voor 95% heeft herkend. In het licht van hetgeen ten aanzien van de overige bewijsmiddelen is overwogen moet dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden geacht. Temeer daar getuige [getuige 1] verdachte tijdens een eerdere meervoudige fotobewijsconfrontatie niet heeft herkend.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden waaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte een shotgun, een pistool en/of munitie in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en onder 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mr. H. Stam en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.
Buiten staat
Mr. Stam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.