ECLI:NL:RBOVE:2015:638

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
08.952344-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot moord, veroordeling voor drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord en drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, omdat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij betrokken was bij het schietincident op 25 april 2014 in Zwolle. Het slachtoffer, [slachtoffer], was door een shotgun in zijn been geraakt, maar de rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen en het DNA-onderzoek niet voldoende waren om de verdachte als dader aan te wijzen. De rechtbank hechtte meer waarde aan de verklaringen van getuige [getuige 1], die de verdachte had herkend, maar vond dat deze verklaring niet genoeg was om tot een veroordeling te komen.

Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor de drugshandel. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen en afleveren van harddrugs, waaronder speed en amfetamine, in de periode van 26 april 2014 tot en met 9 juli 2014. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en tapgesprekken die in het dossier waren opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van acht maanden op. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte, wat leidde tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952344-14
Datum vonnis: 9 februari 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [adres 1],
nu verblijvende in de PI Overijssel, Huis van Bewaring Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 oktober 2014, 29 december 2014 en 26 januari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verdacht van:
feit 1 primair: Medeplegen van poging tot moord, dan wel doodslag, op [slachtoffer], door met een vuurwapen op dan wel in de richting van deze [slachtoffer] te schieten;
feit 1 subsidiair: Medeplichtigheid aan poging tot moord, dan wel doodslag, op [slachtoffer] door het ter beschikking stellen van een vuurwapen aan medeverdachten;
feit 1 meer subsidiair: Medeplegen van poging tot zware mishandeling op [slachtoffer] door met een vuurwapen op dan wel in de richting van deze [slachtoffer] te schieten;
feit 1 nog meer subsidiair: Medeplichtigheid aan poging tot zware mishandeling op [slachtoffer] door het ter beschikking stellen van een vuurwapen aan medeverdachten;
feit 2: Medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en of munitie;
feit 3: Het dealen van speed en/of amfetamine en/of cocaïne;
feit 4: Het dealen van hennep.
Voluit luidt – na wijziging tenlastelegging op 26 januari 2015 - de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen, althans met een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
[verdachte 3] en/of [verdachte 2] op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door die [verdachte 3] en/of die [verdachte 2] voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] al dan niet met voorbedachte rade van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg meermalen en/althans eenmaal, met een (vuur)wapen, althans met een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk voornoemd voorgenomen misdrijf verdachte op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [verdachte 3] en/of die [verdachte 2] een (vuur)wapen ter beschikking te stellen/geven/overhandigen;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, nog meer subsidiair, terzake dat
[verdachte 3] en/of [verdachte 2] op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door die [verdachte 3] en/of die [verdachte 2] voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen en/althans eenmaal, met een (vuur)wapen, althans met een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk voornoemd voorgenomen misdrijf verdachte op of omstreeks 25 april 2014 in de gemeente Zwolle opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [verdachte 3] en/of die [verdachte 2] een (vuur)wapen ter beschikking te stellen/geven/overhandigen;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een semi automatisch enkelloops hagelgeweer merk FN (shot-gun) en/of een pistool, en/of een of meer stuk(s) munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft/hebben gehad;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 april 2014 tot en met 9 juli 2014 in de gemeente Zwolle (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende speed en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde speed en/of amfetamine en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 april 2014 tot en met 9 juli 2014 in de gemeente Zwolle (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelheid/hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 primair ten laste gelegde – medeplegen van poging moord – voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 10 jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - overeenkomstig de inhoud van het door haar aan de rechtbank overgelegde schriftelijk requisitoir - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 primair ten laste gelegde – medeplegen van poging tot moord – voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 10 jaar.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte naast [verdachte 2] heeft gestaan toen deze op de openbare weg met een shotgun op [slachtoffer] heeft geschoten. De officier van justitie acht hiervoor de aangifte van [slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de anonieme getuigenverklaringen van X en Y redengevend. Tevens is uit technisch onderzoek gebleken dat op één van de aangetroffen hulzen het DNA van verdachte is aangetroffen en dat van een andere huls wordt gesteld dat het DNA dat erop is aangetroffen van verdachte zou kunnen zijn. Uit deze bewijsmiddelen concludeert de officier van justitie dat [verdachte 2] met een shotgun op [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl verdachte naast hem stond. [verdachte 3] stond aan de andere kant van de weg en heeft met een pistool op [slachtoffer] geschoten. Vervolgens zijn vier personen gezamenlijk – en [verdachte 2] en [verdachte 3] al schietend – achter [slachtoffer] in de richting van de Vincent Lübeckstraat gelopen. Uit de letstelrapportage is gebleken dat [slachtoffer] door een shotgun in zijn been is geraakt.
[verdachte 2] en [verdachte 3] kunnen als schutters worden aangemerkt.
Verdachte stond naast [verdachte 2] toen hij schoot met de shotgun en is meegelopen achter [slachtoffer] aan. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd en op de huls in de shotgun is zijn DNA aangetroffen. Verdachte kan als medepleger worden veroordeeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met meerdere vuurwapens gericht op [slachtoffer] is geschoten en dat schietincidenten in principe altijd leiden tot een dodelijke afloop. Hier kan medeplegen van een poging tot moord worden bewezenverklaard, omdat sprake is geweest van voorbedachte raad. Dit blijkt uit de anonieme brief waarin staat dat [verdachte 2] riep ‘het wordt tijd dat ik ze moet afmaken’, uit de verklaring van getuige Y waaruit is gebleken dat al eerder op de dag gezegd zou zijn ‘we gaan hem pakken’ en de bevestiging van het motief in de verklaring van [slachtoffer].
De officier van justitie komt derhalve tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde – het medeplegen van een poging tot moord – en het onder 2 ten laste gelegde – het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie -.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde - het dealen in harddrugs – op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen, gelet op de verklaring van [getuige 3], de verklaring van diens vriendin en de in het dossier aanwezige tapgesprekken tussen verdachte en afnemers.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat voor het onder 4 ten laste gelegde – dealen in softdrugs – een bewezenverklaring kan volgen, gelet op de verklaring van [getuige 4], de verklaring van [naam 2], de aangetroffen bolletjes en de in het dossier aanwezige tapgesprekken tussen verdachte en afnemers.
Voor het medeplegen van een poging tot moord op de openbare weg, het dealen in harddrugs en in softdrugs heeft de officier van justitie oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar gevorderd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich – overeenkomstig de inhoud van de door haar aan de rechtbank overgelegde schriftelijke pleitnota - ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde – medeplegen van poging moord - primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als medepleger van het schieten op [slachtoffer] kan worden aangemerkt. Getuigen hebben verklaard dat verdachte naast degene heeft gestaan die heeft geschoten, maar deze aanwezigheid van verdachte is onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer]. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte dubbel opzet, te weten opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de poging moord, dan wel poging doodslag heeft gehad. Tevens kan geen bewezenverklaring volgen voor de voorbedachte raad. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair – medeplegen van poging tot moord dan wel poging tot doodslag – te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft hetzelfde betoogd ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde – medeplegen van poging zware mishandeling.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair en nog meer subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord, dan wel doodslag, dan wel zware mishandeling. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte het wapen heeft geleverd waarmee is geschoten. Geen van de ondervraagde getuigen heeft gezien dat verdachte een wapen zou hebben gegeven aan de medeverdachten [verdachte 2] en/of [verdachte 3]. Daarnaast is het enkele feit dat DNA is aangetroffen op een huls op straat en op een patroon in de shotgun onvoldoende om vast te kunnen stellen dat deze sporen van verdachte zijn. Van de huls op straat met SIN nummer [nummer 3] valt niet vast te stellen dat het DNA materiaal van verdachte bevat, nu het een mengprofiel betreft en in deze strafzaak in ieder geval een bloedverwant van verdachte betrokken is, te weten [naam]. Daarnaast bevat het patroon in de shotgun een mengprofiel waarvan niet duidelijk is hoeveel DNA kenmerken overeenkomen, zodat dit niet als bewijs kan dienen. Indien de rechtbank hier anders over denkt dan is het niet vast te stellen op welk moment deze munitie in het wapen is gedaan en ook is het niet uit te sluiten dat hier sprake is van een oud spoor. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen dubbel opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het misdrijf dat hij ondersteunt en op die ondersteuning zelf. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van de medeplichtigheid aan de poging tot moord, doodslag dan wel zware mishandeling.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat verdachte in de ten laste gelegde periode een verboden wapen genoemd in de categorie II en III voor handen heeft gehad. Het enkele feit dat verdachte op een Facebook foto staat is onvoldoende om vast te kunnen stellen om wat voor wapen het gaat en ook blijkt niet wanneer de foto is gemaakt, zodat niet vast gesteld kan worden of dit binnen de ten laste gelegde periode is. Ditzelfde wordt betoogd ten aanzien van het voorhanden hebben van munitie. Niet kan worden vastgesteld wanneer het DNA op de hulzen (patroon) terecht is gekomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde – de handel in harddrugs – heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er zijn bij de afnemers en bij verdachte zelf geen drugs aangetroffen, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een middel van lijst I. Verdachte was ten tijde van de vermeende drugshandel nog geen vier maanden op vrije voeten. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan moet een kortere periode dan de ten laste gelegde periode worden bewezenverklaard.
De raadsvrouw heeft tot slot ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde – de handel, dan wel aanwezigheid van een hoeveelheid hennep – betoogd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat alleen de verklaring van [naam 2] in het dossier zit en verder geen ander steunbewijs voorhanden is.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten en dat derhalve geen straf dient te volgen. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen dan de verdediging dan is de door de officier van justitie geformuleerde strafeis buitenproportioneel.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Op vrijdag 25 april 2014 omstreeks 22.40 uur heeft de politie een melding ontvangen van een schietpartij nabij de straten Palestrinalaan, Buxtehudestraat en Vincent Lübeckstraat te Zwolle. Er werd melding gemaakt van meerdere schoten door een shotgun en door een pistool.
De politie is ter plaatse gegaan en heeft onderzoek verricht. Hierbij werd op het trottoir voor de woning van perceel [adres 2] een afgeschoten hagelpatroon aangetroffen. Tevens werd in een doorgang van de Palestrinalaan naar de Praetoriusstraat te Zwolle een afgeschoten hagelpatroon aangetroffen. In de struiken bij de hoekwoning [adres 2] werd een shotgun met een bruinkleurig handvat aangetroffen, met daarin een huls die vastzat in de kamer van het vuurwapen.
De politie heeft op 25 april 2014 om 23:40 uur ter plaatse getuige [getuige 1] gehoord. [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat een groep van 10 à 15 Antilliaanse mannen in het bushokje op de Palestrinalaan, nabij de hoek met de Buxtehudestraat, stond. [getuige 1] heeft gezien dat twee personen met vuurwapens schoten en heeft tevens meerdere schoten gehoord, onder andere van een shotgun en een pistool en nog van een derde wapen. [getuige 1] heeft aangegeven verdachte herkend te hebben als degene die bij de schutter met de shotgun heeft gestaan.
Op zaterdag 26 april 2014 te 00:03 uur is bij de politie een melding binnengekomen dat bij de Isala klinieken te Zwolle een man, genaamd [slachtoffer], was binnengebracht die gewond was geraakt bij een misdrijf.
Uit de letselrapportage is gebleken dat bij [slachtoffer] aan de zijkant / binnenkant van het rechter onderbeen net onder de knie in de kuit een grote onregelmatige bloedende open huidwond van circa 7 x 5 centimeter met rafelige vieze wondranden aanwezig was. [slachtoffer] is op 27 april 2014 geopereerd waarbij 5 ‘kogeltjes’ zijn verwijderd.
Verdachte is op 9 juli 2014 aangehouden.
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet bij de schietpartij betrokken is geweest en ook geen wapen heeft geleverd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren waar hij op de avond van de schietpartij was, maar dat het mogelijk is dat hij wel in de buurt is geweest en later naar de stad is gegaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier diverse getuigenverklaringen van buurtbewoners zitten, waaruit onder meer is gebleken dat op de avond van 25 april 2014 omstreeks 22.30 uur een groep van ongeveer 15 Antillianen zich heeft opgehouden bij een bushalte op de Palestrinalaan te Zwolle en dat omstreeks 22.30 uur meerdere schoten zijn gehoord.
Onder die getuigenverklaringen bevinden zich de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die in het kader van het opsporingsonderzoek beiden meermalen zijn gehoord. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van die verklaringen overweegt de rechtbank dat zij waarde hecht aan hetgeen de getuige [getuige 1] op 25 april 2014 om 23.40 uur heeft verklaard. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat [getuige 1] een onafhankelijke getuige betreft die zeer kort – nog geen uur - na het schietincident door de politie is gehoord. Daarnaast is gebleken dat [getuige 1] direct na het horen van het eerste schot naar buiten is gegaan en vanaf de straat onbelemmerd zicht heeft gehad op de vier personen, waarvan twee personen, volgens zijn beschrijving, een vuurwapen bij zich hadden. [getuige 1] heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank een verklaring afgelegd over hetgeen hij uit eigen wetenschap heeft gezien. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat de latere verklaringen die [getuige 1] heeft afgelegd bij de politie enigszins zijn beïnvloed door de verhalen die hij in de loop van de tijd op straat heeft gehoord met betrekking tot de schietpartij, zodat ten aanzien van die latere verklaringen terughoudendheid moet worden betracht.
De verklaringen van getuige [getuige 2] acht de rechtbank minder betrouwbaar dan die van [getuige 1]. Van belang hierbij is dat getuige [getuige 2] pas de volgende dag om 14:30 uur bij de politie is gehoord en dat zij in haar verklaring reeds heeft aangegeven dat zij sommige dingen niet zelf heeft gezien, maar dat zij die van haar man – getuige [getuige 1] – heeft gehoord. Hiermee kan de rechtbank niet uitsluiten dat de verklaring van [getuige 2] is beïnvloed door hetgeen zij van [getuige 1] heeft gehoord. Tevens heeft zij vanuit haar slaapkamer minder goed zicht gehad op de hele situatie dan getuige [getuige 1], die op straat heeft gestaan. Voorts concludeert de rechtbank uit de verklaring van [getuige 2] dat zij direct na het horen van de knal de gordijnen heeft gesloten en 112 heeft gebeld, waardoor zij ook minder heeft kunnen zien van het incident dan haar man. De rechtbank kan verder niet uitsluiten dat de latere verklaringen die [getuige 2] heeft afgelegd bij de politie tevens zijn beïnvloed door hetgeen zij op straat heeft gehoord over de schietpartij. De rechtbank acht deze getuigenverklaringen dan ook niet bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van de verklaringen van aangever [slachtoffer] constateert de rechtbank dat hij meerdere verklaringen bij de politie heeft afgelegd en eenmaal een verklaring bij de rechter-commissaris, maar dat [slachtoffer] hierin op cruciale onderdelen wisselend en niet consistent heeft verklaard. Zo heeft hij aanvankelijk verklaard niet te weten wie er op hem heeft geschoten maar heeft hij 9 maanden later bij de rechter-commissaris wel namen genoemd. Daarbij is hij echter niet eenduidig geweest zonder dat bovendien duidelijk is geworden waarom aangever bij de rechter-commissaris wel en tijdens verhoor door de politie geen namen wist te noemen. De rechtbank acht daarom de verklaringen van aangever [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar zodat ook deze verklaringen evenmin voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank is van oordeel dat voorts de in het dossier opgenomen anonieme brieven (2 stuks) en de ten overstaan van de rechter-commissaris (beperkt) anoniem afgelegde getuigenverklaringen X en Y niet aan het bewijs kunnen bijdragen.
Met betrekking tot de anonieme brieven acht de rechtbank het volgende van belang.
Volgens het eerste lid van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt. Volgens het derde lid van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering mag een dergelijke anonieme getuigenverklaring niet tot het bewijs worden gebruikt tenzij:
- de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en
- de verdediging niet op enig moment te kennen heeft gegeven de persoon wiens identiteit niet blijkt te (doen) ondervragen.
Uit (de strekking van) artikel 360, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering leidt de rechtbank af dat een verklaring als hierboven bedoeld slechts kan worden gebezigd wanneer de betrouwbaarheid daarvan door de rechter is onderzocht.
De rechtbank constateert dat de anonieme brief gedateerd 26 april 2014 niet veel informatie bevat ten aanzien van welke personen omstreeks 22:35 uur op de hoek Vincent Lübeckstraat met de Palestrinalaan stonden. De ongedateerde (tweede) anonieme brief bevat wel concrete informatie ten aanzien van met name genoemde personen bij de bushalte.
De rechtbank is van oordeel dat het echter niet mogelijk is om de betrouwbaarheid van deze verklaringen te toetsen. Uit de brieven kan niet worden vastgesteld wat de relatie van de betreffende briefschrijver is ten opzichte van de in de brief genoemde personen, wat de beweegredenen zijn geweest tot het schrijven van de brieven en evenmin of hetgeen de persoon heeft opgeschreven afkomstig is uit eigen wetenschap, dan wel dat dat van horen zeggen is of dat het alleen is gebaseerd op speculaties.
De rechtbank is van oordeel dat de betrouwbaarheid van de anonieme verklaringen in de brieven niet door de rechtbank onderzocht kan worden en dat mede gelet op de aard van deze bewijsmiddelen de anonieme brieven derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Met betrekking tot de bij de rechter-commissaris afgelegde (beperkt) anonieme getuigenverklaringen X en Y overweegt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de in artikel 344a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering gebezigde term "personen wier identiteit niet blijkt" niet omvat personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken (HR 4 juni 2002, LJN AE1195, NJ 2002, 416, en HR 9 december 2008, LJN BF2082).
Uit het dossier volgt dat de personalia van de betreffende getuige X en Y bij de politie en de rechter-commissaris bekend waren - de getuigen X en Y zijn immers op 23 juni 2014 door de rechter-commissaris gehoord – zodat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van "een persoon wiens identiteit niet blijkt" zoals bedoeld in artikel 344a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Getuigen X en Y zijn door de rechter-commissaris kennelijk gehoord op de voet van artikel 190, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Uit de ingevolge artikel 360, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor toekenning van beperkte anonimiteit te blijken. Voorts zal uit die motivering moeten blijken dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (HR 23 september 1997, LJN ZD0799, NJ 1998, 135).
In de processen-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 23 juni 2014 staat vermeld dat de rechter-commissaris de identiteitskaart van de beide getuigen heeft gecontroleerd en met de getuigen heeft afgesproken dat zij als getuige X, respectievelijk getuige Y, een verklaring zullen afleggen. De rechtbank is van oordeel dat uit dit proces-verbaal van verhoor echter niet de reden voor toekenning van de beperkte anonimiteit blijkt. De als woorden van de getuigen opgetekende mededeling dat getuige X en Y het vervelend vinden dat hun naam in het dossier terecht komt, acht de rechtbank onvoldoende. Daar komt bij dat op geen enkel moment in die procedure gelegenheid is geweest voor de raadsvrouw om haar ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuigen X en Y te effectueren.
Gelet op het voorgaande is de achtergrond van de verklaringen zelf onvoldoende toetsbaar gebleken en is daarmee een reële inschatting over de betrouwbaarheid van die getuigen niet op verantwoorde wijze te maken zodat deze getuigenverklaringen X en Y niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Van de hierboven benoemde bewijsmiddelen resteert derhalve slechts de verklaring van getuige [getuige 1] als bruikbaar voor het bewijs. Tegen die achtergrond is relevant dat [getuige 1] heeft verklaard de 2e persoon die stond bij de schutter met de shotgun te herkennen als [verdachte 1], verdachte. [getuige 1] heeft aangegeven dat verdachte niets in handen hield. [getuige 1] verklaart voorts over het na de schoten oplopen van verdachte met de schutter met de shotgun, de schutter met het handvuurwapen en een ander richting de Vincent Lübeckstraat.
Uit de in het kader van het opsporingsonderzoek gemaakte analyse van het telefoonverkeer op de avond van het schietincident blijkt dat de bij verdachte in gebruik zijnde telefoon, voor en na het tijdstip waarop de melding van het schietincident binnenkwam, een mast heeft aangestraald die in de directe omgeving van de plaats delict is gelegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verklaring van [getuige 1], de uitkomsten van het onderzoek naar de historische telefoongegevens van verdachte en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte vastgesteld kan worden dat verdachte op de avond van 25 april 2014 wel aanwezig is geweest bij de bushalte op de Palestrinalaan ten tijde van de schietpartij.
Tegen die achtergrond dient bezien te worden of de overige bewijsmiddelen wijzen op zodanige betrokkenheid van verdachte bij het schietincident dat zijn daderschap kan worden aangenomen.
De rechtbank acht de uitkomsten van het onderzoek naar de huls ([nummer 1]) die op straat is aangetroffen en de in de shotgun aanwezige niet afgeschoten patroon ([nummer 2]) onvoldoende significant om daaraan doorslaggevende betekenis toe te kennen. Zo is van de patroon gezegd dat verdachte als donor van het daarop aangetroffen DNA-mengprofiel niet kan worden uitgesloten en is over de huls gemeld dat het aangetroffen DNA-profiel afkomstig is van verdachte of van een aan hem verwante persoon. Hoogstens zou daarin een indicatie gevonden kunnen worden voor de aanname dat verdachte die munitie ooit heeft aangeraakt, maar voor bewijs van het schieten met de shotgun acht de rechtbank dit, in combinatie met de hierboven genoemde verklaring van [getuige 1], onvoldoende zwaarwegend. Ditzelfde geldt ook voor het in de tenlastelegging omschreven verwijt dat verdachte behulpzaam is geweest door een (vuur)wapen ter beschikking te stellen.
Het feit dat verdachte op een foto op zijn Facebookpagina is te zien met een vuurwapen, acht de rechtbank evenmin doorslaggevend reeds nu niet is vast te stellen dat het op die foto zichtbare wapen het wapen betreft waarvan bij dit schietincident gebruik is gemaakt en evenmin blijkt wanneer die foto is gemaakt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het onder 1 primair, subsidiair en (nog) meer subsidiair ten laste gelegde feit door verdachte is gepleegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte het shotgun en/of een pistool en munitie in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, wettig en overtuigend bewijs opleveren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen in speed. Dit bewijs ziet de rechtbank in de verklaring van [getuige 3], de verklaring van diens vriendin [getuige 6] en de opgenomen tapgesprekken.
Uit de verklaring van [getuige 3] is gebleken dat hij zelf zowel speed als coke van verdachte heeft gekocht gedurende een periode van 4 maanden. Deze verklaring van [getuige 3] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 6], die heeft verklaard dat [getuige 3] vaker drugs bij verdachte heeft gekocht voor zijn zus. De rechtbank is van oordeel dat [getuige 3] en [getuige 6] consistente verklaringen hebben afgelegd en dat deze verklaringen als geloofwaardig zijn aan te merken. Uit de verschillende tapgesprekken die in het dossier zitten blijkt tevens dat niet alleen [getuige 3] bij verdachte speed heeft gekocht, maar dat ook andere personen bij verdachte speed hebben afgenomen.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft gemaakt aan de handel in harddrugs, zoals onder 3 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
In het dossier zit een getuigenverklaring van [getuige 4], als teamleider Beveiliging werkzaam in de Penitentiaire Inrichting Zwolle. Uit hoofde van zijn functie heeft hij bij de politie gemeld dat op maandag 7 juli 2014, omstreeks 11.45 uur, bij gedetineerde [naam 2], tijdens het einde van het bezoek, 13 bolletjes met vermoedelijk wiet zijn aangetroffen met een bruto gewicht van 7.88 gram. Voorts is uit deze verklaring van [getuige 4] gebleken dat gedetineerde [naam 2] had verklaard dat hij deze bolletjes had ontvangen van [verdachte 1]. [verdachte 1] was op dat moment op bezoek bij de celgenoot van [naam 2] te weten [naam 3].
De rechtbank constateert dat in het dossier weliswaar een foto zit van de bij gedetineerde [naam 2] aangetroffen bolletjes, maar dat uit het dossier niet blijkt dat deze aangetroffen bolletjes zijn getest. In het dossier heeft de rechtbank geen deskundigenverslag aangetroffen van het Nederlands Forensisch Instituut waaruit is gebleken dat het materiaal in de aangetroffen bolletjes middelen bevat die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet.
Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een hoeveelheid hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Gelet op het vorenstaande is het onder 4 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair en onder 2 en 4 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op tijdstippen in de periode van 26 april 2014 tot en met 9 juli 2014 in de gemeente Zwolle (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende speed en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde speed en/of amfetamine en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
3.
Het misdrijf
: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in harddrugs gedurende een aantal maanden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. De verspreiding van en handel in harddrugs is daarnaast zeer nadelig voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande, door verslaafden gepleegde vormen van criminaliteit en de door hen veroorzaakte overlast. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich aan dat alles niets gelegen liet liggen en slechts oog had voor zijn eigen geldelijk gewin. Dat klemt te meer omdat verdachte al eerder in verband met overtreding van de Opiumwet was veroordeeld. Hij lijkt daarvan niets te hebben geleerd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg vakinhoud strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende meer dan een maand, doch minder dan 3 maanden, met enige regelmaat wordt in beginsel een gevangenisstraf van 6 maanden passend geacht. De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemd uitgangspunt het gegeven dat – gelet op de justitiële documentatie van verdachte - sprake is geweest van recidive als strafverzwarende omstandigheid meegenomen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van:
  • het Pro Justitia rapport d.d. 17 september 2014 over de persoon van verdachte opgemaakt door dr. Th.A.M. Deenen, psycholoog;
  • het Pro Justitia rapport d.d. 4 september 2014 over de persoon van verdachte opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaser, psychiater;
  • een beknopt reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg d.d. 10 juli 2014 opgemaakt door T. Dol en
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 november 2014.
Uit de hiervoor vermelde Pro Justitia rapportages van psychiater Kaiser en psycholoog Deenen is gebleken dat verdachte consequent heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan deze multidisciplinaire onderzoeken en dat de reclassering – mede gelet op de houding van verdachte - geen strafadvies heeft kunnen formuleren. Gelet hierop kan de rechtbank niet anders dan verdachte afstraffen.
De rechtbank acht gelet op al het hiervoor overwogene in het onderhavige geval een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

opheffing bevel voorlopige hechtenis

- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mr. H. Stam en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.
Buiten staat
Mr. Stam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie IJsselland, team Zwolle-Centrum/Zuid met registratienummer PL04ZC-2014035072. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 16 juli 2014 [1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 3]:
(V: We laten je nu een telefoongesprek horen d.d. 17 mei 2014. Daarin zeg jij dat dat de speed nogal scherp was. Wat kun je daarop zeggen?)
Ik herken mijzelf. Ik kan mij dat gesprek wel herinneren. Het is zo dat ik wel eens speed heb gekocht van deze man. Deze man heet [verdachte 1]. Het is een donkere jongen, Moluks, indo of een neger.(..)
(V: Wat kocht je van hem?)
Ik kocht zowel speed als coke van hem.
(V: Hoe vaak kocht je van hem?)
Ik schat zo’n twee keer per week.
(V: Hoe lang koop je al van hem?)
Circa 4 maanden.(..)
Meestal kocht ik dan voor 40 euro. Als ik coke kocht voor mijn zus of broers dan was dat 1 grammetje. Speed is veel goedkoper. Meestal dan voor een tientje. Dat is ook 1 gram.(..)
(V: Waar kocht je de drugs van [verdachte 1]?)
Meestal bracht hij het zelf. Hij was dan op de fiets. Ook in Zwolle Zuid bij mijn zus in de buurt van haar woonwagen. Vaak sprak ik ook met hem af in Holtenbroek, bij het winkelcentrum
(V: Kijk even naar deze foto. Wat kun je hierop zeggen?)
Ja, dat is de [verdachte 1] waarover ik in mijn verklaring spreek en van wie ik dus drugs kocht.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] d.d. 16 juli 2014 [2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 6]:
(V: Hoe heet de Antilliaanse man van wie [getuige 3] drugs koopt?)
[verdachte 1].
(V: Wat weet je nog meer van hem?)
Meer niet, alleen dat hij een donkere man.
(V: Wat koopt [getuige 3] van hem?)
Drugs, meer weet ik er niet van.(..)
(V: [getuige 3] heeft verklaard dat hij ongeveer 4 maanden drugs van hem koopt, wat kun je daarover verklaren?)
Dat kan goed kloppen.
(V: Met wat voor telefoon belt hij naar [verdachte 1]?)
Met mijn telefoon, dat is een oud telefoonnummer 06-[nummer 4].
Een tapgesprek d.d. 17 mei 2014 [3] tussen beller [nummer 5] (naam NNman7910) en gebelde [nummer 6] (naam [verdachte 1] sh3122):
(..) NNman vraagt of [verdachte 1] ook speed kan regelen voor zijn zus. [verdachte 1] zegt ja vijf euro tientjes man. NNman vraagt hoeveel gram het dan is. [verdachte 1] zegt, genoeg man vanaf een tientje.(..)
Een tapgesprek d.d. 17 mei 2014 [4] tussen beller [nummer 6] en gebelde [nummer 5] (naam [verdachte 1] ng):
[verdachte 1] vraagt hoe het was. [verdachte 1] zegt op zich wel goed speed is normaal heel scherp, maar hier zit minder smaak aan. [verdachte 1] zegt van de week laat ik je zien hoe je dat precies doet dan moet je sowieso komen voor dertig euro. [verdachte 1] zegt, ok komt goed.
Een tapgesprek d.d. 18 juni 2014 [5] tussen beller [nummer 7] (naam NNman3467) en gebelde [nummer 6] (naam [verdachte 1]):
(..) [verdachte 1] = N nn-man3467=M.
M: Luister broer, ik heb geld voor 1. Als je mij 2,5 geeft, dan blijf ik je die anderhalf schuldig. Ik ga direct geld maken. (..). Jij geeft aan mij die 2.5 dan blijf ik bij jou die 1,5 schuldig. Ik ga het snel verhandelen en kom daarna naar je toe om het af te lossen. Jij weet wel.
N: Ja, maar ik heb niet alles gekookt, mand.
M: Oke, dan moet je mij 1 gekookt geven en 1,5 wit. Goed? Dan doe ik zelf mijn ding. Ik moet je dan alleen geld geven van die 1,5.
N: Zo help je mij naar de klote. Ik heb hier geen weegschaal en geen donder, kerel.
M: oke, kijk moet ik met dat ding naar je komen?
N: Kom, dan kunnen we praten, man. (..)
Een tapgesprek d.d. 21 juni 2014 [6] tussen beller [nummer 8] (naam [naam 4]) en gebelde [nummer 6] (naam [verdachte 1]):
(..) [verdachte 1] geeft aan dat het spul slecht en heel veel mensen mee terugkomen. [verdachte 1] geeft aan, dat hij zijn geld terug wil.
[naam 4] vraagt of het rauw of gekookt was.
[verdachte 1] geeft aan dat het gekookt was.
[naam 4] geeft aan, [verdachte 1] over een uurtje te bellen en komt dan zijn geld terug brengen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] d.d. 16 juli 2014, pag. 391 en 392.
2.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 6] d.d. 16 juli 2014, pag. 395 en 396.
3.Pagina 411.
4.Pagina 412.
5.Pagina 420.
6.Pagina 423.