ECLI:NL:RBOVE:2015:6019

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
08/770125-14 en 08/215569-13 (TUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in Deventer met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die op 13 november 2014 brand heeft gesticht in een kelderbox van een flat in Deventer. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 284 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De vrouw is verminderd toerekeningsvatbaar en moet zich laten behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. C.M. Brugman, heeft een gevangenisstraf geëist, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat zij de brand heeft gesticht, wat door de rechtbank als een bekennende verklaring is aangemerkt. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en epilepsie. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen over de verminderd toerekeningsvatbaarheid overgenomen en heeft besloten dat een combinatie van onvoorwaardelijke en voorwaardelijke straf passend is. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, omvatten onder andere een meldplicht bij de reclassering en opname in een forensisch psychiatrische kliniek. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de op te leggen straf in dit geval niet opportuun was.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/770125-14 en 08/215569-13 (TUL)
Datum vonnis: 10 maart 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
verblijvende in PPC Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 februari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Brugman en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat zij brand heeft gesticht in de kelderbox van een flatgebouw dan wel dat zij dit heeft gepoogd.
Voluit luidt de – ter zitting gewijzigde - tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 13 november 2014 in de gemeente Deventer opzettelijk brand heeft gesticht in een kelderbox van een flatgebouw aan de Van Boecholtstraat door een brandende aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met kartonnen dozen en/of (een) stuk(ken) plastic en/of een of meer boek(en), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die kartonnen dozen en/of dat/die stuk(ken) plastic en/of dat/die boek(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die kelderbox en/of dat flatgebouw en/of voor de zich in die kelderbox/dat flatgebouw bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair althans, voor zover het voorgaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 november 2014 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een kelderbox van een flatgebouw aan de Van Boecholtstraat, terwijl daarvan gevaar te duchten was voor die kelderbox en/of dat flatgebouw en/of voor de zich in die kelderbox/dat flatgebouw bevindende goederen, althans terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met opzet een brandende aansteker, althans open vuur in aanraking heeft gebracht met kartonnen dozen en/of (een) stuk(ken) plastic en/of een of meer boek(en), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die kartonnen dozen en/of dat/die stuk(ken) plastic en/of dat/die boek(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 284 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, klinische behandeling bij de FPK te Assen of een soortgelijke instelling, opname in een instelling voor begeleid wonen of beschermd wonen en bewindvoering.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Op 13 november 2014 ontving de politiemeldkamer een telefonische melding. Een vrouw meldde dat zij de berging van de flat aan de [adres] te Deventer in de brand had gestoken. Ter plaatse trof de politie verdachte aan die voor de portiekdeur van de betreffende flat zat. De agenten roken een brandlucht die uit de bergingsruimte van de flat kwam. Verdachte deelde de politie mede dat zij verhuisdozen in brand had gestoken. Hierop is verdachte door de politie aangehouden ter zake de verdenking van brandstichting.
De [adres] betreft een appartement dat deel uitmaakt van een appartementencomplex met drie woonlagen. Onder de onderste woonlaag bevinden zich kelderboxen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de berging waarbij brand was gesticht behoorde bij perceelnummer [nummer] . De deur van de berging was zwart geblakerd en voor de deur lagen bladzijden uit een boek en verbrandde restanten. De gealarmeerde brandweer heeft het smeulende vuur gedoofd. Volgens de brandweer was er sprake van kleine vlammetjes die zijn geblust met water. Het had er volgens de brandweer alle schijn van dat het papier in de brand was gestoken en dat de brand zich had voortgezet naar de kelderboxdeur. De deur van de kelderbox had verder kunnen branden. In de kelderbox lag veel brandbaar materiaal. Als dat materiaal vlam had gevat, dan was er een grotere brand geweest, aldus de brandweer.
Door het in aanraking brengen van open vuur met kartonnen dozen, plastic en boeken, waardoor er brand is ontstaan, heeft verdachte zich opzettelijk schuldig gemaakt aan brandstichting. Bij het in aanraking brengen van vlambare goederen met open vuur, moet ernstig rekening gehouden worden met het gevaar dat een brand kan overslaan op andere goederen. Voorts heeft verdachte zich er niet van vergewist of het vuur vanzelf weer uit zou gaan. In plaats daarvan is verdachte na de brandstichting weggegaan. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s van de restanten van de brand blijkt dat er van gevaar, ten aanzien van andere goederen, sprake is geweest, nu onder meer sprake was van roetvorming aan de deur van de kelderbox. Voort is gebleken dat er brandbaar materiaal lag in de kelderbox. Er is dan ook sprake van een voltooide handeling van verdachte.
De rechtbank is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde brandstichting heeft gepleegd en dat daarbij gevaar voor andere goederen te duchten was.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 13 november 2014 in de gemeente Deventer opzettelijk brand heeft gesticht in een kelderbox van een flatgebouw aan de Van Boecholtstraat door een brandende aansteker in aanraking te brengen met kartonnen dozen en stukken plastic en boeken, ten gevolge waarvan die kartonnen dozen en die stukken plastic en die boeken geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft door haar handelen gevaar veroorzaakt voor goederen. Brandstichting zorgt in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft bij deze gevolgen niet stil gestaan en heeft haar persoonlijk onvermogen geuit door het stichten van brand. In dit geval is de schade beperkt gebleven, maar dit is niet aan verdachte te danken geweest. Verdachte heeft de kans dat er in de kelderbox van een flatgebouw grote schade zou kunnen ontstaan op de koop toe genomen. In plaats van het voorkomen van verdere escalatie, heeft verdachte de plaats van het delict verlaten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 14 januari 2015;
  • een psychiatrisch Pro Justitia rapport d.d. 4 februari 2015, opgemaakt door T. den Boer, psychiater;
  • een (gedrags)neurologisch Pro Justitia rapport d.d. 7 februari 2015, opgemaakt door prof.dr. C. Jonker, gedragsneuroloog;
  • een adviesrapport d.d. 23 februari 2015, opgemaakt door T. Dol, reclasseringswerker Tactus Reclassering Zwolle.
Uit voornoemd rapport van 7 februari 2015, opgemaakt door de gedragsneuroloog, komt onder meer naar voren dat uit het gedragsneurologisch onderzoek aanwijzingen naar voren komen voor hersenorganisch lijden, in het bijzonder epilepsie, hetgeen reeds bestond ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Het is niet waarschijnlijk dat het gedrag c.q de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed zijn geweest door een aanval van epilepsie, een epileptische schemer of een postictale verwardheid. Ten tijde van het tenlastegelegde gebruikte verdachte medicatie in de vorm van valproinezuur en topiramaat. Het is niet uitgesloten dat het door verdachte gebruikte topiramaat, haar sensitiever heeft gemaakt voor het optreden van psychiatrische verschijnselen, in het bijzonder voor geagiteerd gedrag. Het verdient in dit verband overweging om topiramaat in de toekomst te vervangen door een of meerdere anti-epileptica die dit neveneffect niet hebben.
Uit voornoemd rapport van 4 februari 2015, opgemaakt door de psychiater, komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis waarbij stemmingsinstabiliteit met daaraan gekoppelde impulsiviteit, een diffuus zelfbeeld, moeite met afgrenzing in relaties, gevoeligheid voor realiteitsvervorming, een tendens tot regressie, naast suïcidaliteit, suïcidepogingen en zelfbeschadiging de kernelementen vormen. Deze ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Gelet hierop heeft de psychiater geconcludeerd dat verdachte, ten tijde van het plegen van het feit, verminderd toerekeningsvatbaar was. In de afgelopen jaren is gebleken dat (klinische) behandelingen binnen de reguliere GGZ geen gedragsverandering bij verdachte hebben bewerkstelligd. Gezien de beperkingen van verdachte ten gevolge van de gebrekkige ontwikkeling, de borderline persoonlijkheidsstoornis en de huidige maatschappelijke omstandigheden, wordt een hoog risico gezien op herhaling van soortgelijke delicten als het ten laste gelegde, alsook van ernstige zelfbeschadiging, auto-mutilatie en suïcidepogingen. De meest intensieve behandelprogramma’s die de GGZ ter beschikking heeft voor de behandeling van de problematiek waar verdachte mee kampt zijn gebleken ineffectief voor verdachte, terwijl ontbreken van behandeling of minder intensieve behandeling een toename van risicovol gedrag voor anderen niet voorkomt.
Gezien de ernst en de complexiteit van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte adviseert de psychiater een behandeling in een forensisch psychiatrisch kliniek, gespecialiseerd in behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte in combinatie met het risico op delictgedrag. Naast een psychotherapeutische of gedragsinterveniërende benadering is heroverweging van de medicatie noodzakelijk.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Het reclasseringsadvies van 23 februari 2015 sluit aan bij voornoemd psychiatrisch Pro Justitia rapport.
De rechtbank zal deze rapporten meenemen bij de bepaling van de strafmaat. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Voorts acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk gelet op het advies van de reclassering en het psychiatrisch rapport.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 284 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met daaraan gekoppeld na te melden bijzondere voorwaarden, passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd stellen op drie jaren.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

10.De vordering tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de op 26 januari 2015 ter griffie van de rechtbank Arnhem ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland, in de zaak met parketnummer 08/215569-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 22 januari 2014 van de politierechter te Zwolle, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Hoewel gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, acht de rechtbank het gelet op de op te leggen straf, thans niet opportuun de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De vordering hiertoe zal daarom, zoals door de officier van justitie ter zitting van 24 februari 2015 is gevorderd, worden afgewezen.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarde(n) en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het, met ingang van 26 februari 2015, geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/215569-13
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 22 januari 2014 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. G.P. Nieuwenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.
Mr. B.T.C. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, Team Deventer-Centrum met nummer PL0600-2014164354. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1
het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [naam] , d.d. 13 november 2014, pagina 54 t/m 58, voor zover inhoudende de verklaring van aangever;
3.
het proces-verbaal van bevindingen, met foto’s, van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , d.d. 14 november 2014, pagina 61 t/m 67, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisanten;
4.
het proces-verbaal van bevindingen, van verbalisant [verbalisant] , d.d. 4 december 2014, pagina 87 t/m 90, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisant;