8.1De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft door haar handelen gevaar veroorzaakt voor goederen. Brandstichting zorgt in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft bij deze gevolgen niet stil gestaan en heeft haar persoonlijk onvermogen geuit door het stichten van brand. In dit geval is de schade beperkt gebleven, maar dit is niet aan verdachte te danken geweest. Verdachte heeft de kans dat er in de kelderbox van een flatgebouw grote schade zou kunnen ontstaan op de koop toe genomen. In plaats van het voorkomen van verdere escalatie, heeft verdachte de plaats van het delict verlaten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 14 januari 2015;
- een psychiatrisch Pro Justitia rapport d.d. 4 februari 2015, opgemaakt door T. den Boer, psychiater;
- een (gedrags)neurologisch Pro Justitia rapport d.d. 7 februari 2015, opgemaakt door prof.dr. C. Jonker, gedragsneuroloog;
- een adviesrapport d.d. 23 februari 2015, opgemaakt door T. Dol, reclasseringswerker Tactus Reclassering Zwolle.
Uit voornoemd rapport van 7 februari 2015, opgemaakt door de gedragsneuroloog, komt onder meer naar voren dat uit het gedragsneurologisch onderzoek aanwijzingen naar voren komen voor hersenorganisch lijden, in het bijzonder epilepsie, hetgeen reeds bestond ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Het is niet waarschijnlijk dat het gedrag c.q de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed zijn geweest door een aanval van epilepsie, een epileptische schemer of een postictale verwardheid. Ten tijde van het tenlastegelegde gebruikte verdachte medicatie in de vorm van valproinezuur en topiramaat. Het is niet uitgesloten dat het door verdachte gebruikte topiramaat, haar sensitiever heeft gemaakt voor het optreden van psychiatrische verschijnselen, in het bijzonder voor geagiteerd gedrag. Het verdient in dit verband overweging om topiramaat in de toekomst te vervangen door een of meerdere anti-epileptica die dit neveneffect niet hebben.
Uit voornoemd rapport van 4 februari 2015, opgemaakt door de psychiater, komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis waarbij stemmingsinstabiliteit met daaraan gekoppelde impulsiviteit, een diffuus zelfbeeld, moeite met afgrenzing in relaties, gevoeligheid voor realiteitsvervorming, een tendens tot regressie, naast suïcidaliteit, suïcidepogingen en zelfbeschadiging de kernelementen vormen. Deze ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Gelet hierop heeft de psychiater geconcludeerd dat verdachte, ten tijde van het plegen van het feit, verminderd toerekeningsvatbaar was. In de afgelopen jaren is gebleken dat (klinische) behandelingen binnen de reguliere GGZ geen gedragsverandering bij verdachte hebben bewerkstelligd. Gezien de beperkingen van verdachte ten gevolge van de gebrekkige ontwikkeling, de borderline persoonlijkheidsstoornis en de huidige maatschappelijke omstandigheden, wordt een hoog risico gezien op herhaling van soortgelijke delicten als het ten laste gelegde, alsook van ernstige zelfbeschadiging, auto-mutilatie en suïcidepogingen. De meest intensieve behandelprogramma’s die de GGZ ter beschikking heeft voor de behandeling van de problematiek waar verdachte mee kampt zijn gebleken ineffectief voor verdachte, terwijl ontbreken van behandeling of minder intensieve behandeling een toename van risicovol gedrag voor anderen niet voorkomt.
Gezien de ernst en de complexiteit van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte adviseert de psychiater een behandeling in een forensisch psychiatrisch kliniek, gespecialiseerd in behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte in combinatie met het risico op delictgedrag. Naast een psychotherapeutische of gedragsinterveniërende benadering is heroverweging van de medicatie noodzakelijk.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Het reclasseringsadvies van 23 februari 2015 sluit aan bij voornoemd psychiatrisch Pro Justitia rapport.
De rechtbank zal deze rapporten meenemen bij de bepaling van de strafmaat. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Voorts acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk gelet op het advies van de reclassering en het psychiatrisch rapport.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 284 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met daaraan gekoppeld na te melden bijzondere voorwaarden, passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd stellen op drie jaren.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.