Op 8 september 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoekers, gehuwd in gemeenschap van goederen en ouders van twee minderjarige kinderen, hebben een aanzienlijke schuldenlast van in totaal € 107.305,30. Tijdens de zitting op 25 augustus 2015 hebben zij hun verzoeken toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw hebben gehandeld in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. De rechtbank constateerde dat de verzoekers bij voortduring betalingsverplichtingen zijn aangegaan, terwijl zij wisten dat zij deze niet konden nakomen. Dit werd onderbouwd door hun onduidelijke verklaringen over de aflossing van hun schulden en het feit dat zij geen kinderopvangtoeslag ontvingen door een fout bij het invullen van formulieren, terwijl zij desondanks gebruik bleven maken van de kinderopvang. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun schulden te goeder trouw zijn ontstaan, met name de hoge schulden aan de Nederlandse Voorschotbank en Vodafone/Libertel. De rechtbank heeft het verzoek tot toelating tot de schuldsanering afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, van de Faillissementswet, en ook de omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 3 zijn niet aannemelijk gemaakt. De beslissing werd uitgesproken door mr. E. Venekatte, lid van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken.