Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
- [A] ;
- [B] , verder de moeder te noemen;
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
1.Het procesverloop
- moeder,
- mevrouw [C] , namens de Raad,
- mevrouw [D] , namens de GI.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter [A]. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek dat op 22 oktober 2015 is ingediend en heeft de mondelinge behandeling op 4 december 2015 gehouden. De moeder van [A] heeft alleen het gezag over haar dochter, die sinds 29 april 2013 in een AWBZ-instelling woont. De Raad heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat zij van mening is dat de ontwikkeling van [A] ernstig wordt bedreigd. De moeder heeft echter aangegeven dat zij zich zorgen maakt over de gevolgen van een gezagsbeëindiging en dat zij het niet eens is met het verzoek van de Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige situatie, waarin [A] onder toezicht staat en in een instelling woont, voldoende is om haar ontwikkeling te waarborgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom het gezag van de moeder beëindigd zou moeten worden en dat de moeder haar gezag op een goede manier uitoefent. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de Raad afgewezen.