ECLI:NL:RBOVE:2015:5813

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
C/08/152563 / HA ZA 14-110
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de bank op gedaagde uit hoofde van kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 december 2015 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen ABN AMRO BANK N.V. en de besloten vennootschap [A]. De Bank vorderde betaling van een bedrag van € 2.459.859,60 uit hoofde van een kredietovereenkomst, waarbij gedaagde zich hoofdelijk had verbonden. De rechtbank heeft in een eerdere tussenvonnis de Bank in de gelegenheid gesteld om de specificatie van haar vordering te verduidelijken. De Bank heeft vervolgens de opbrengst van de verkoop van registergoederen gespecificeerd, waaruit een totaalopbrengst van € 889.373,89 is voortgekomen. Gedaagde, [A], heeft betoogd dat de Bank onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het door de Bank gehanteerde bedrag van de opbrengst afwijkt van eerdere stellingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Bank haar vordering voldoende heeft onderbouwd en dat de stellingen van [A] niet tot een andere conclusie leiden. De rechtbank heeft de vordering van de Bank toegewezen, inclusief de rente en de beslagkosten, en [A] veroordeeld in de proceskosten. In reconventie zijn de vorderingen van [A] afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/152563 / HA ZA 14-110
Vonnis van 9 december 2015
in de zaak van
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Meuleman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.P.R. Hoekstra.
Partijen zullen hierna de Bank en [A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 juni 2015
  • de akte van de Bank
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis is de Bank in de gelegenheid gesteld om het bedrag dat zij in mindering heeft gebracht op haar vordering, te weten de totaalopbrengst van (de registergoederen van) Jungle Vastgoed c.s. ten bedrage van € 889.373,89 [1] nader te specificeren.
2.2.
Bij akte heeft de Bank in dat verband onder meer het volgende naar voren gebracht. De opbrengst van de verkoop van de verhypothekeerde registergoederen van Jungle Vastgoed c.s. (hierna: de registergoederen) bedroeg € 1.621.578,16. Daarvan is een bedrag van € 500.000,- bij de notaris in depot gehouden. Daarnaast is door de notaris een bedrag van € 250.000,- in depot gehouden, zodat door de Bank vooreerst een bedrag van
€ 871.578,16 ter zake van de opbrengst van de registergoederen is ontvangen. Voormeld bedrag van € 250.000,- is bij de notaris in depot gehouden in verband met een terugbetalingsverplichting van de Bank aan de koper van € 5.000,- per week dat de woning van Lenters - zijnde een onderdeel van de registergoederen - na 24 februari 2014 niet ontruimd zou zijn en van € 5.000,- per dag dat de woning van Lenters na 1 april 2014 niet ontruimd zou zijn. De registergoederen zijn op 31 maart 2014 opgeleverd aan de koper van de registergoederen, zodat van het depot van € 250.000,- uiteindelijk € 225.000,- vermeerderd met € 295,73 rente aan de Bank is uitgekeerd. Op de opbrengst van de registergoederen van (€ 871.578,16 + € 225.295,73=) € 1.096.873,89 heeft de Bank vervolgens een bedrag van € 207.500,- in mindering gebracht uit hoofde van haar vordering op Lenters in verband met de financiering van de woning. Aldus resteert een totaalopbrengst van € 889.373,89.
2.3.
[A] heeft naar voren gebracht dat het thans door de Bank gehanteerde bedrag van € 1.621.578,16 als opbrengst van de registergoederen afwijkt van hetgeen daaromtrent eerder in deze procedure is gesteld en vast is komen te staan, te weten een opbrengst van € 1.650.000,-. Nu de Bank echter het bedrag van € 1.621.578,16 heeft onderbouwd met de nota van afrekening van de notaris wordt thans van de juistheid van laatstgenoemd bedrag uitgegaan. De rechtbank betrekt daarbij in de context waarin in de processtukken is vermeld dat sprake was van een opbrengst van € 1.650.000,- van de registergoederen, de precieze hoogte daarvan minder relevant was dan thans het geval is in het kader van de nauwkeurige specificatie van de totaalopbrengst van de registergoederen in relatie tot de vordering van de Bank.
2.4.
[A] heeft daarnaast aangevoerd dat de Bank nooit de kortingsafspraak met betrekking tot de oplevering van de woning van Lenters had moeten maken en dat de Bank eerst bij haar laatste akte melding heeft gemaakt van de hiermee verband houdende depotafspraken en de uit dien hoofde reeds in maart 2014 ontvangen betalingen. Volgens [A] heeft de Bank daarmee onvolledige informatie verstrekt en onzorgvuldig gehandeld. Nu echter [A] heeft nagelaten daaraan (rechts)gevolgen te verbinden gaat de rechtbank voorbij aan deze stellingen van [A] . De rechtbank ziet gelet op de thans gegeven specificatie van de Bank niet in waarom het - zoals [A] nog naar voren brengt - thans onmogelijk is om zich adequaat te verweren tegen de vorderingen.
2.5.
[A] heeft verder aangevoerd dat het depotbedrag van € 250.000 op de vordering van de Bank op [A] in mindering moet worden gebracht. De rechtbank kan [A] hierin niet volgen. Bij de door de Bank gespecificeerde totaalopbrengst van de registergoederen van € 889.373,89 is immers rekening gehouden met het ontvangen restant van vorenbedoeld depot ten bedrage van € 225.295,73. Dat bedrag is dus reeds door de Bank in mindering gebracht op haar vordering.
2.6.
Het vorenstaande brengt mee dat de Bank de op haar vordering op [A] in mindering gebrachte totaalopbrengst van de registergoederen ad € 889.373,89 naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft onderbouwd en gespecificeerd. Gelet op hetgeen in het tussenvonnis sub 4.13 is overwogen zal de rechtbank de vordering van de Bank op [A] tot een bedrag van € 2.459.859,60 toewijzen. De rechtbank zal eveneens de rente zoals gevorderd als onweersproken toewijzen.
2.7.
Zoals reeds in het tussenvonnis sub 4.16 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bedrag ad € 500.000,- dat bij Van der Stap notarissen in depot is gehouden aan de Bank toekomt. De rechtbank zal de vorderingen van de Bank verband houdende met de uitbetaling daarvan eveneens toewijzen.
2.8.
[A] heeft tenslotte nog naar voren gebracht dat voormeld depotbedrag ad € 500.000,- in mindering moet worden gebracht op de vordering van de Bank. De rechtbank overweegt daaromtrent dat niet gesteld of gebleken is dat voormeld depotbedrag reeds aan de Bank is uitbetaald. De rechtbank zal daarom de vorderingen van de Bank toewijzen zoals hiervoor weergegeven.
2.9.
De Bank heeft verder nog gevorderd [A] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.660,17 voor verschotten en € 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,00).
2.10.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 3.221,00
- salaris advocaat
9.633,00(3,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 12.947,80
in reconventie
2.11.
In het tussenvonnis sub 4.10 en 4.11 is reeds overwogen dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen en dat [A] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van de Bank, begroot op € 3.211,00, zal worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [A] om aan de Bank te betalen een bedrag van € 2.459.859,60 (twee miljoen vierhonderdnegenenvijftigduizend achthonderdnegenenvijftig euro en zestig eurocent), te vermeerderen met de contractuele rente, gelijk aan de eenmaands Euribor-rente, vermeerderd met een opslag van 1,25% vanaf 7 februari 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
gebiedt [A] mr. M.R.H. Krans van het kantoor Van der Stap notarissen te Rotterdam, althans Van der Stap notarissen te Rotterdam, binnen achtenveertig uur na betekening van dit vonnis de onherroepelijke instructie te geven dat het onder die notaris berustende depot van € 500.000,00 te vermeerderen met de daarover gekweekte rente, aan de Bank kan worden uitbetaald,
3.3.
bepaalt dat, indien [A] zulks nalaat, dit vonnis op de voet van het in artikel 3:300 BW bepaalde in de plaats treedt van de instructie van [A] ,
3.4.
veroordeelt [A] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.871,17,
3.5.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Bank begroot op € 12.947,80,
3.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af,
3.9.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 3.211,00,
3.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J. van der Hulst en mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.

Voetnoten

1.Abusievelijk is in r.o. 4.13 van het tussenvonnis een bedrag van € 889.373,41 vermeld.