ECLI:NL:RBOVE:2015:5805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
C/08/170339 / FA RK 15-849
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijdrage in levensonderhoud door meerderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 23 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van een meerderjarig kind, hierna te noemen [verzoeker], tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud door zijn vader, hierna te noemen [verweerder]. Het verzoek is ingediend op 14 april 2015 en betreft een wijziging van omstandigheden, aangezien [verzoeker] op 25 december 2014 21 jaar is geworden en stelt dat hij nog steeds behoefte heeft aan alimentatie. Hij heeft een behoefte berekend van € 335,10 per maand, gebaseerd op zijn studiekosten en beperkte inkomsten uit een bijbaan als trainer.

De vader heeft verweer gevoerd en stelt dat [verzoeker] niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, maar de rechtbank oordeelt dat [verzoeker] in staat is om te werken, ondanks zijn studie. De rechtbank verwijst naar artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud aan kinderen van 21 jaar en ouder alleen bestaat in geval van behoeftigheid. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] niet in een situatie van behoeftigheid verkeert, omdat hij in staat is om door arbeid in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af, omdat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie die zou rechtvaardigen dat de vader een financiële bijdrage levert aan de studie van [verzoeker]. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, G.H. Mensink-Heuver.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/170339 / FA RK 15-849 (LH)
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d.
23 september 2015
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de zoon of [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. B. Bentem te Enschede
en
[verweerder],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 14 april 2015;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 17 juli 2015;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 10 september 2015. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
De vader is gehuwd geweest met [A] . Uit dit huwelijk is op [datum] [verzoeker] geboren. Naast [verzoeker] zijn uit dit huwelijk nog drie kinderen geboren, van wie inmiddels 1 kind (jong)meerderjarig is en de andere twee nog minderjarig.
2.2.
Bij beschikking van 1 oktober 2008 heeft de rechtbank Almelo de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 28 januari 2009 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Nederland van 5 juni 2013 is de bijdrage van de vader in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoeker] vastgesteld op
€ 197,50 per maand.

3.Het verzoek

De zoon verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader telkens bij vooruitbetaling per de eerste van de maand met een bedrag van € 335,10 dient bij te dragen in de kosten van [verzoeker] , primair met ingang van 25 december 2014, subsidiair met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. [verzoeker] stelt in zijn verzoekschrift dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. [verzoeker] is op 25 december 2014 21 jaar geworden en heeft nog steeds behoefte aan alimentatie. Hij studeert en heeft niet voldoende inkomen om in zijn bestaan en studie te voorzien. [verzoeker] berekent zijn behoefte op
€ 335,10 per maand. Hij gaat hierbij uit van de lening die hij ontvangt van € 301,27 per maand, het collegekrediet van € 158,83 per maand, verminderd met het inkomen dat hij ontvangt als trainer van [vereniging] ter hoogte van € 125,-- per maand.
Ter zitting heeft [verzoeker] zich beroepen op een tweetal uitspraken en gesteld dat in dit geval sprake is van de uitzonderingssituatie dat van de vader verwacht mag worden dat hij een financiële bijdrage levert aan het afronden van de studie van [verzoeker] .

4.Het verweer

De vader verzoekt de rechtbank [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen. De vader stelt zich primair op het standpunt dat [verzoeker] niet, althans onvoldoende, heeft gesteld en onderbouwd dat hij niet in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Nu [verzoeker] deze behoeftigheid niet stelt, dan wel heeft nagelaten deze gespecificeerd te onderbouwen, dient [verzoeker] reeds om die reden niet ontvankelijk te worden verklaard, dan wel dient zijn verzoek te worden afgewezen. Ter zitting heeft de vader gesteld dat de lijn in de geldende jurisprudentie is dat geen behoeftigheid wordt aangenomen voor kinderen van 21 jaar en ouder, tenzij hier bijvoorbeeld bij overeenkomst van is afgeweken. De vader heeft een aantal uitspraken aangehaald ter onderbouwing van deze stelling. Indien de rechtbank van oordeel is dat bij [verzoeker] sprake is van behoeftigheid, dan verzoekt vader de rechtbank hem op grond van 1:399 Burgerlijk Wetboek te ontslaan van zijn onderhoudsverplichting vanwege de gedragingen van [verzoeker] jegens vader. Vader stelt zich tenslotte op het standpunt dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de door [verzoeker] verzochte bijdrage te kunnen voldoen.

5.De beoordeling

5.1.
De zoon is van mening dat hij op grond van artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek
(BW) recht heeft op een bijdrage in de kosten van zijn studie. Hij stelt daartoe nog immer
behoeftig te zijn, nu hij naast het volgen van zijn voltijd studie, het geven van trainingen en
het feit dat hij zelf veel traint geen tijd over heeft om te werken.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:392 lid 1 juncto lid 2 BW bestaat
de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van ouders aan hun kinderen van
21 jaar en ouder slechts in geval van behoeftigheid van deze kinderen.
5.3.
Van behoeftigheid in de zin van 1:392 BW is slechts sprake wanneer iemand
onvoldoende eigen middelen heeft om te voorzien in het eigen levensonderhoud en deze ook
in redelijkheid niet kan verwerven. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] niet in staat is door
arbeid (of anderszins) in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Integendeel, [verzoeker] heeft
ter zitting erkend dat hij in staat is om te werken, maar hier in de praktijk niet aan toekomt
vanwege de opleiding die hij volgt voor leraar lichamelijke opvoeding, de trainingen die hij
geeft en het feit dat hij zelf veel traint. Hoewel de rechtbank het begrijpelijk vindt dat
[verzoeker] heeft besloten een opleiding te volgen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet tot de
conclusie leidt dat de zoon niet in staat is in eigen levensonderhoud te voorzien. Dat [verzoeker]
vanwege het feit dat hij voltijds een opleiding volgt geen ruime mogelijkheden heeft om
naast zijn studie te werken, maakt evenmin dat hij behoeftig is in de zin van vorenbedoeld
artikel. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 september
1983 (NJ 1984, 535). In deze uitspraak heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk overwogen dat uit
de geschiedenis en totstandkoming van artikel 1:392 BW blijkt dat het niet de strekking van
dit artikel is ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen, die overigens in staat zijn
door arbeid in hun levensonderhoud te voorzien, door het verstrekken van een uitkering in
staat te stellen tot het volgen of voltooien van een opleiding. Gelet op het bovenstaande is de
rechtbank, dan ook van oordeel dat er geen sprake is van behoeftigheid van de zoon in de zin
van artikel 1:392 lid 2 BW, zodat het primaire verweer van de vader slaagt.
5.4.
Van een uitzonderingssituatie zoals door de zoon ter zitting is gesteld, is naar het
oordeel van de rechtbank geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de ouders van [verzoeker]
bij overeenkomst zijn afgeweken van het wettelijk uitgangspunt van 1:392 BW of dat om
andere redenen van de vader verwacht mag worden dat hij een financiële bijdrage levert aan
het afronden van de studie van [verzoeker] .
5.5.
Nu het primaire verweer van de vader slaagt, zal het verzoek van [verzoeker] worden
afgewezen en behoeft het subsidiaire en meest subsidiaire verweer geen verdere bespreking.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van [verzoeker] af.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015 in tegenwoordigheid van G.H. Mensink-Heuver, griffier.