In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 september 2015 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de kinderalimentatie en de zorg- en opvoedingstaken na hun echtscheiding. De vrouw verzocht de rechtbank om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen vast te stellen op € 300,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2015. De man verzocht de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en stelde een zelfstandig verzoek in voor een omgangsregeling met de kinderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waaronder haar verhuizing en de wijziging van het inkomen van beide partijen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 11 maart 2015, de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen aan een bijdrage vastgesteld op € 280,- per kind per maand, maar heeft de bijdrage van de man op nihil gesteld. Dit was gebaseerd op de aanvaardbaarheidstoets, waarbij de rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende middelen van bestaan had om in zijn levensonderhoud te voorzien na betaling van de alimentatie.
Daarnaast heeft de rechtbank een informatieplicht opgelegd aan de vrouw, waarbij zij verplicht is om de man vier keer per jaar schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van de kinderen. De rechtbank heeft de beslissing tot uitvoering bij voorraad verklaard, zodat de vrouw direct kan beginnen met het informeren van de man over de kinderen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen over de zorg- en opvoedingstaken.