In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van het vaderschap. De dochter, die op dat moment 15 jaar oud was, had verzocht om de erkenning door de man te vernietigen, omdat hij niet haar biologische vader is. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het verzoek te laat was ingediend volgens de wettelijke termijn, de toepassing van deze termijn in de gegeven omstandigheden een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven zou betekenen, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De man had geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de dochter en er waren geen zwaarwichtige redenen om de erkenning in stand te houden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de dochter, die haar biologische vader wilde erkennen, zwaarder wogen dan de strikte handhaving van de termijn. De rechtbank heeft daarom de erkenning van het vaderschap door de man vernietigd en het verzoek van de dochter toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. W.M.B. Elferink, met R.P. Jansen als griffier.