ECLI:NL:RBOVE:2015:5739

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
C/08/173301 / FA RK 15-1494
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van alimentatie op basis van samenwonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de man tot wijziging van de alimentatieverplichting jegens de vrouw. De man verzocht de rechtbank om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, die bij beschikking van 24 juli 2014 was vastgesteld op € 250,- per maand, te wijzigen naar nihil, op grond van het feit dat de vrouw zou zijn gaan samenwonen met een nieuwe partner. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling, die op 26 oktober 2015 heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op [datum] te [woonplaats 1] zijn gehuwd en dat de echtscheiding op 24 juli 2014 is uitgesproken. De man stelde dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner en dat dit een wijziging van omstandigheden vormt die rechtvaardigt dat de alimentatie wordt aangepast. De vrouw betwistte deze claim en voerde aan dat er geen sprake is van samenwonen in de zin van de wet, omdat zij en haar partner in verschillende woonplaatsen verblijven en er geen gemeenschappelijke huishouding is.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw samenwoont als waren zij gehuwd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat zij afhankelijk is van haar Ziektewetuitkering en dat zij niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/173301 / FA RK 15-1494
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d. 5 november 2015
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. D. Beuving
en
[verweerster],
verder te noemen: de vrouw
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerder,
advocaat mr. J.W. Haafkes.

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 25 juni 2015;
- het verweer, binnengekomen op 10 augustus 2015;
- een op 12 oktober 2015 binnengekomen brief van mr. Haafkes van 12 oktober 2015 met bijlagen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op
26 oktober 2015. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

Partijen zijn op [datum] te [woonplaats 1] (O) met elkaar gehuwd. Bij beschikking van
24 juli 2014 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 6 augustus 2014 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 250,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage met ingang van 1 januari 2015 € 252,- per maand.

3.Het verzoek

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de overeengekomen en bij beschikking van deze rechtbank van 24 juli 2014 vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te wijzigen en deze bijdrage met ingang van de datum waarop de vrouw is gaan samenwonen, dan wel met ingang van de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, op nihil te stellen, dan wel op een zodanig bedrag te bepalen als de rechtbank juist acht.

4.Het verweer

De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen.

5.De beoordeling

De ontvankelijkheid
Nu de man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden erin gelegen dat de vrouw is gaan samenwonen, maakt dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek. Of deze gewijzigde omstandigheid ook tot wijziging van de thans geldende bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal dienen te leiden, wordt hierna beoordeeld.
De bijdrage in de kosten van het levensonderhoud
De man stelt primair dat de vrouw sinds enige tijd samenwoont met een nieuwe partner als waren zij gehuwd. De man heeft uit betrouwbare bron vernomen dat de vrouw feitelijk woonachtig is op het adres van haar huidige partner, dat de vrouw haar uitkering heeft opgezegd en dat de vrouw en haar partner voornemens zijn om te gaan trouwen. Volgens de man blijkt uit berichten van Facebook dat de vrouw en haar partner verlovingsringen dragen en dat zij zich ook op andere wijze gedragen alsof zij een gezamenlijke huishouding voeren. De vrouw en haar partner slapen in dezelfde woning, ze eten samen en zorgen ook financieel voor elkaar. De nieuwe partner van de vrouw heeft een auto voor haar gekocht. De man stelt dat hij een begin van bewijs heeft geleverd zodat een omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is.
Subsidiair stelt de man dat de vrouw in de afgelopen periode onvoldoende actie heeft ondernomen teneinde in haar eigen kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien waardoor hij ook van mening is dat het om die reden gerechtvaardigd is om de alimentatie op nihil te stellen. De vrouw is nog relatief jong en heeft geen kinderen waar ze zorg voor draagt. Van de vrouw mag om die reden worden verwacht dat zij inmiddels werk en een eigen inkomen zou hebben.
De vrouw betwist dat zij is gaan samenwonen met haar huidige vriend als waren zij gehuwd. De vrouw stelt dat in de jurisprudentie is uitgemaakt dat dit criterium restrictief dient te worden uitgelegd. Voor het aannemen van een samenlevingsverband is in elk geval vereist dat betrokkenen elkaar wederzijds verzorgen. Hiervan kan slechts sprake zijn indien de samenwonenden in feite elk hetzij bijdragen in de kosten van gezamenlijke huishouding, dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat er naast wederzijdse verzorging sprake dient te zijn van een duurzame affectieve relatie tussen betrokkenen. Volgens de vrouw heeft zij een relatie met [A] (verder te noemen: [A] ) en heeft hij ter viering van het feit dat zij een half jaar verkering hadden twee vriendschapsringen gekocht. De vrouw is woonachtig in [woonplaats 1] en [A] in [woonplaats 2] zodat van samenwonen geen sprake is. Voorts heeft de vrouw de auto zelf gekocht en betaald en voeren zij en [A] geen gemeenschappelijke huishouding. Verder is de vrouw gediagnosticeerd met PTSS en borderline en ontvangt zij een Ziektewetuitkering.
De vrouw stelt dat er geen sprake is van een omkering van de bewijslast. De man dient zijn stellingen, gezien de uitvoerige betwisting van de vrouw, te bewijzen.
Subsidiair stelt de vrouw dat het voor haar thans onmogelijk is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien nu zij een langdurig behandeltraject ingaat. De vrouw is hierdoor afhankelijk van een Ziektewetuitkering. Daarnaast heeft zij wel de zorg over haar kinderen die bij haar woonachtig zijn.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleving met een ander als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW, dient volgens vaste rechtspraak tussen de alimentatiegerechtigde en de nieuwe partner sprake te zijn van een affectieve relatie van duurzame aard die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Daarbij is het uitgangspunt dat artikel 1:160 BW restrictief moet worden uitgelegd, vanwege de ingrijpende gevolgen die voor de alimentatiegerechtigde aan de toepassing ervan zijn verbonden.
De man heeft ter ondersteuning van zijn stelling dat de vrouw en [A] samenleven als waren zij gehuwd, de volgende berichten van de Facebookpagina van de vrouw overgelegd, vanaf 13 oktober 2014 tot 19 februari 2015:
- “Aankomende week lekker een paar daagjes genieten met mijn schatje in Nijmegen <3 Zin in <3- met [verweerster] ”;
- “My precious – met [verweerster] ”;
- “Vanmiddag open middag met koffie en een snackje gedaan –met [verweerster] en 2 anderen bij [C] I [woonplaats 2] ”;
- “Vandaag een half jaar met mijn schatje, lekker gegeten bij [C] [woonplaats 2] , en om het te verzegelen een mooie verrassing”;
- “Ring of Love”;
- “Vanmiddag na lang zoeken een nieuw gebakje gevonden voor [verweerster] , mooie degelijke auto voor een goede prijs”.
Niet in geschil is dat de vrouw een affectieve relatie heeft met [A] . De vrouw heeft niet betwist dat bovengenoemde berichten door haar of [A] op Facebook zijn gezet. De rechtbank overweegt dat de door de man overgelegde bescheiden van de berichten met foto’s op Facebook de enige bescheiden zijn ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van een samenleven als waren zij gehuwd. Van enig ander bewijs is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw uitvoerig en voldoende gemotiveerd de stelling van de man heeft weersproken. Het verweer van de vrouw wordt tevens gesteund door de door haar overgelegde uittreksels Basisregistratie Personen waaruit blijkt dat de vrouw in [woonplaats 1] staat ingeschreven en [A] in [woonplaats 2] . Daarnaast blijkt uit de door de vrouw overgelegde stukken dat de aangeschafte auto op haar naam staat, evenals de aankoopnota. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de bovenstaande berichten, in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende aanwijzing dat de vrouw samenwoont met [A] en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van samenleving als bedoeld in de zin van artikel 1:160 BW.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de stelling van de man, dat zij onvoldoende heeft ondernomen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gemotiveerd betwist. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat de vrouw thans een ziektewetuitkering ontvangt en binnenkort een medische behandeling dient te ondergaan. Derhalve is zij thans niet in staat om volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. A. Flos en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015 in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.