Op 22 december 2015 heeft de rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak was ontstaan naar aanleiding van een geweldsincident op 26 april 2014, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een persoon, aangeduid als [slachtoffer 1], van het leven te beroven door hem met een bierfles op het hoofd te slaan en hem te trappen terwijl hij op de grond lag. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van een tweede slachtoffer, [slachtoffer 2]. Tijdens de zitting op 10 december 2015 heeft de officier van justitie, mr. G.C. Pol, een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de getuigen zorgvuldig gewogen. Aangever [slachtoffer 1] had verklaard dat hij de verdachte herkende als de dader, maar de rechtbank oordeelde dat de herkenning onvoldoende betrouwbaar was. De rechtbank merkte op dat de herkenning door [slachtoffer 1] en zijn vriendin, [naam 1], niet verankerd was in andere wettige bewijsmiddelen en dat er twijfels bestonden over de wijze waarop de herkenning tot stand was gekomen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten had gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van zowel poging tot doodslag als mishandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo.