ECLI:NL:RBOVE:2015:5652

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
C/08/178174 / KG ZA 15-347
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag wegens ondeugdelijkheid van de vordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.F. Stoel, vorderde de opheffing van conservatoire derdenbeslagen die door de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Keupink, op zijn bankrekeningen waren gelegd. De gedaagde had beslag gelegd op de rekeningen van de eiser in het kader van een geldleningsovereenkomst tussen de gedaagde en een derde partij, waarbij de eiser als borg optrad. De eiser stelde dat de gelegde beslagen onrechtmatig waren, omdat er geen opeisbare vordering op hem rustte, aangezien de voorwaarden voor aflossing van de lening niet waren vervuld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser terecht betoogde dat er geen grondslag was voor het gelegde beslag, omdat de huisbankier van de derde partij geen toestemming had gegeven voor uitkeringen aan de aandeelhouders. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser tot opheffing van de beslagen toegewezen en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/178174 / KG ZA 15-347
Vonnis in kort geding van 27 november 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. J.A.F. Stoel te Weesp,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J. Keupink te Hengelo.
Partijen zullen hierna als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding inclusief producties,
- de e-mail van 18 november 2015 van mr. Keupink, inclusief bijgevoegde beslagstukken,
- de mondelinge behandeling.
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. is houdster van een kwart van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [B] B.V., hierna te noemen ‘ [B] ’.
2.3.
[B] was eigenaar van circa 34 hectare grond gelegen in de gemeente Meppel.
2.4.
Medio 2009 zijn er oriënterende gesprekken gevoerd tussen [B] en de gemeente Meppel met betrekking tot de verkoop van circa 6,5 hectare grond aan de gemeente Meppel. Partijen zijn tot overeenstemming gekomen en de grond is op 13 oktober 2009 aan de gemeente Meppel geleverd.
2.5.
[B] is thans derhalve nog eigenaar van circa 28 hectare grond, welke [B] aanbiedt in percelen van verschillende omvang en prijzen voor de bouw van bedrijfsruimte(n).
2.6.
De huisbankier van [B] is ING Bank N.V., hierna te noemen ‘ING’. De schuld van [B] aan ING bedroeg voor de verkoop van de grond aan de gemeente circa 3,1 miljoen euro. De koopsom van € 1.625.285,57 die [B] op 13 oktober 2009 van de gemeente Meppel heeft ontvangen is volledig aangewend ter aflossing van de schuld aan ING. ING heeft van de verkregen koopsom geen uitkering aan aandeelhouders toegestaan, en dit standpunt reeds op 6 augustus 2009 aan de aandeelhouders medegedeeld:
‘In ons gesprek heb ik reeds aangegeven dat wij niet bereid zijn om mee te werken aan uitkeringen aan aandeelhouders (in welke vorm dan ook) voordat de bankschuld is terugbetaald”.
2.7.
[A] en [gedaagde] zijn op 1 september 2009 een overeenkomst van geldlening aangegaan, krachtens welke overeenkomst [A] een bedrag van € 374.999,00 te leen heeft ontvangen van [gedaagde] .
2.8.
Voor de nakoming door [A] van de hiervoor genoemde geldleningsovereenkomst staat [eiser] borg tot een bedrag van € 150.000,-. In de overeenkomst van geldleningsovereenkomst is dienaangaande - en voor zover hier van belang - het navolgende bepaald:
“Aflossing zal pas plaatsvinden na verkoop van de grond (binnen de deelneming [B] BV, partijen bekend) of een deel van de grond na evenredigheid van het totaal aantal vierkante meters, mits de huisbankier/financiële instelling van [B] BV toestemming verleend om een deel als aflossing aan participanten/partijen uit te betalen. (…) Bij het weigeren van de toestemming van de huisbankier/financiële instelling dient TSC onverwijld TK, met bewijsstukken onderbouwd, op de hoogte te brengen. (…)”
2.9.
Vervolgens heeft [gedaagde] op 23 respectievelijk 25 september 2015 conservatoir derdenbeslag onder ABN AMRO Bank N.V. en ING Bank N.V. laten leggen op de bankrekeningen van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - kort samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde] te veroordelen de ten laste van [eiser] gelegde beslagen te doen opheffen, met veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van de procedure te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het door [eiser] gestelde spoedeisend belang voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
[eiser] stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de door [gedaagde] gelegde derdenbeslagen op zijn bankrekeningen onrechtmatig zijn omdat elke grondslag hiervoor ontbreekt. Gelet op de in de overeenkomst van geldlening opgenomen voorwaarde dat [A] slechts tot aflossing op de lening verplicht is als er grond (uit [B] ) wordt verkocht en mits de huisbankier van [B] instemt met een uitkering aan participanten/partijen en deze laatste voorwaarde niet is vervuld - ING heeft immers geen toestemming verleend - heeft [gedaagde] geen opeisbare vordering op [A] en kan [eiser] dan ook niet worden aangesproken als borg. Voorts stelt [eiser] dat hij door de gelegde beslagen schade lijdt en nog zal lijden doordat het gelegde beslag doel heeft getroffen en [B] niet tijdig aan haar rente- en aflossingsbetalingsverplichtingen jegens ING heeft en zal kunnen voldoen.
4.3.
[gedaagde] heeft daarentegen gesteld dat de gelegde beslagen terecht zijn gelegd nu [gedaagde] niet op de hoogte is gesteld van de verkoop van de gronden. Zo bleek er op
6 augustus 2009 een bespreking te zijn geweest terwijl in september de overeenkomst tot geldlening is gesloten en daarbij niets tegen [gedaagde] is gezegd. [gedaagde] is aldus overal bewust buiten gehouden. Bovendien hebben er wel een tweetal betalingen aan andere aandeelhouders plaatsgevonden, zodat niet valt in te zien waarom uitkering aan [gedaagde] niet ook in de rede had gelegen.
4.4.
Ingevolge art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] terecht betoogt dat hij slechts kan worden aangesproken als borg wanneer sprake is van een opeisbare vordering van [gedaagde] op [A] . Daarbij wijst hij terecht op de voorwaarden die in de overeenkomst van geldlening zijn opgenomen, te weten de verkoop van grond en de toestemming van de huisbankier ING om een deel als aflossing aan participanten uit te betalen, en dat die toestemming ontbreekt zodat geen sprake kan zijn van een opeisbare vordering en hij dus niet kan worden aangesproken als borg. Met de schriftelijke verklaring van ING dat zij geen toestemming geeft voor aflossing aan de participanten lijkt het standpunt van [eiser] inderdaad juist. Dit zou evenwel nog anders kunnen zijn als uit de twee betalingen zoals die uit de ING afschriften blijken aan participanten zijn gedaan
- zoals [gedaagde] aldus stelt - het tegendeel zou blijken. [eiser] heeft daarover echter verklaard dat deze betalingen zien op terugbetalingen van leningen in verband met kredietoverschrijdingen en dat dit los staan van enige aflossing naar aanleiding van de verkoop van de grond aan de gemeente Meppel. Nu deze verklaring strookt met de inhoud van de e-mail van de heer [V] van 1 februari 2010 is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gedane betalingen inderdaad niet kunnen worden gezien als aflossingen aan participanten naar aanleiding van de verkoop van de grond aan de gemeente Meppel.
4.6.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de stelling van [gedaagde] dat niet onverwijld aan hem zou zijn medegedeeld dat ING geen toestemming zou hebben verleend tot uitkering aan de participanten, zo al relevant voor een vordering van [gedaagde] , gelet op de gemotiveerde stellingen van [eiser] dat hij dit wel onverwijld heeft gedaan en de e-mail van 1 februari 2010 aan [gedaagde] waaruit in ieder geval die mededeling blijkt, vooralsnog niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.7.
Nu daarmee voldoende summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door
[gedaagde] ingeroepen recht (er bestaat nog geen opeisbare vordering van [gedaagde] op [A] zodat [eiser] ook nog niet kan worden aangesproken als borg en dus bestaat er geen grondslag voor het gelegde conservatoir beslag), komt de voorzieningenrechter aan een belangenafweging niet toe gelet op het imperatieve karakter van het bepaalde in artikel 705 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vordering van [eiser] tot opheffing van de gelegde derdenbeslagen dient dan ook te worden toegewezen met dien verstande dat de voorzieningenrechter - uit het oogpunt van efficiency - het beslag zelf zal opheffen.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
-griffierecht € 285,00
-kosten dagvaarding 94,19
-salaris advocaat
527,00
Totaal € 906,19

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de op 23 september 2015 resp. 25 september 2015 door [gedaagde] ten laste van [eiser] onder ABN AMRO Bank en ING Bank gelegde conservatoire derdenbeslagen.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 906,19, met bepaling dat, indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover [gedaagde] niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen.
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.