ECLI:NL:RBOVE:2015:5633

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
08.710011-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en afpersing met geweld door ex-echtgenoot in Zwolle

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-echtgenote heeft bedreigd en geprobeerd heeft te doden. De verdachte heeft op 23 maart 2015, te midden van winkelend publiek in Zwolle, zijn ex-vrouw met een mes gestoken, waarbij hij haar met de dood bedreigde om geld van haar af te persen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis en zwakbegaafdheid, wat zijn gedrag op het moment van de feiten heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 263 dagen, gelijk aan het voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dringend behandeling nodig heeft en dat zijn psychische toestand een gevaar voor de samenleving vormt. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, met uitzondering van de poging tot moord, waarvoor de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen teruggegeven aan de rechthebbende.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.710011-15
Datum vonnis: 10 december 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Somalië),
wonende te [woonplaats] ,
thans in voorarrest verblijvende in het Psychiatrisch Penitentiair Centrum te Amsterdam.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juli 2015, 3 september 2015 en 26 november 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Hermelink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. P.L. Hellinga, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met anderen zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1 primair:poging tot moord;
feit 1 subsidiair:poging tot doodslag;
feit 2:afpersing.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 23 maart 2015 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
één of meermalen met een mes in de borst en/of in de buik, althans in het
bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 23 maart 2015 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, één of meermalen met een mes in de borst
en/of in de buik, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer]
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 18 maart 2015 in de gemeente Zwolle met het oogmerk om
zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van EUR 100,00, althans geld, in elk geval van enig geld, geheel of
ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte naar die [slachtoffer]
is toegelopen en vervolgens tegen haar heeft gezegd: "Geen gil, geen
kik, ik heb een mes" en/of "Ik heb geen geweten en ben voor niemand bang, als
je nu niet doet wat ik zeg, dan steek ik je dood" en/of "Ik wil dat je me nu
EUR 100,-- geeft, bij jouw thuis geef je mij EUR 100,00", waarna hij met haar
naar haar woning is gelopen en/of vervolgens bij die woning heeft gezegd: "Je
haalt 100 euro, doe je dit niet dan vermoord ik je", althans telkens
dergelijke woorden van dreigende aard en/of strekking tegen die [slachtoffer]
heeft geuit.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde en voor het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest tot de dag van uitspraak in deze zaak. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Voor wat betreft de afdoening van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde goederen terug te geven aan de eigenaar van die goederen.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2
tenlastegelegde. De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair, ingeval van een bewezenverklaring, bepleit om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Overweging met betrekking tot feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade door verdachte. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair tenlastegelegde.
Overwegingen met betrekking tot feit 1 subsidiair
Aangeefster heeft tegenover de politie onder meer verklaard dat zij op 23 maart 2015 richting het winkelcentrum Holtenbroek in Zwolle liep, toen zij haar ex-man, verdachte, uit het winkelcentrum zag komen. Verdachte rende naar haar toe en riep: “wachten”. Aangeefster zag zijn gezicht vlak voor haar gezicht en voelde vervolgens pijn op haar schouder, rug en borst. Zij heeft gezien dat verdachte meerdere keren stekende bewegingen met zijn hand naar haar bovenlichaam heeft gemaakt.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat zij op 23 maart 2015, lopende op de Beethovenlaan te Zwolle, een man zag komen aanrennen die een vrouw vastpakte, even later met zijn rechterhand een mes uit zijn rechterjaszak haalde en daarna tussen de tien en twintig keer de vrouw in haar bovenlichaam stak, en niet is gestopt met steken totdat de politie hem van haar afhaalde.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben onder meer verklaard dat zij op 23 maart 2015 een man met een donkere huidskleur zagen wegrennen in de richting van de Beethovenlaan, waarna zij achter hem zijn aangerend. Verbalisant [verbalisant 2] zag daarna dat dezelfde man met zijn gezicht in de richting van de vrouw stond en dat hij een mes in zijn rechter hand had. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de man een mes in zijn rechter hand vasthield en heeft het mes uit zijn rechter hand gepakt. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat de vrouw bloed op haar kleding ter hoogte van haar borst had. De man is aangehouden door verbalisant [verbalisant 1] .
Blijkens de letselverklaring van de GGD IJsselland heeft het slachtoffer diverse steekverwondingen opgelopen, te weten 6 steekverwondingen in de linkerborst, 1 steekverwonding in de linkerzij, 1 steekverwonding in de linkerhelft van de rug, 1 steekverwonding in de rechterzijde van de rug en een verwonding aan de buitenzijde van de ringvinger van de rechterhand. Het door het slachtoffer opgelopen letsel past volgens de GGD-arts vrijwel steeds zeer goed bij een (snij- of) steekverwonding veroorzaakt door een scherp voorwerp. Het letsel had volgens de GGD-arts veel erger kunnen indien zij geen leren jas had gedragen. Indien de letsels dieper waren geweest zou het om potentieel lethaal letsel kunnen gaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft erkend dat hij zich op 23 maart 2015 op de plaats delict bevond. Verdachte heeft daaromtrent verklaard dat hij naar de plaats delict is gelokt, dat hij niet kan weten of hij zijn ex-vrouw heeft gestoken, dat het mes niet van hem afkomstig is en dat er sprake is van een complot van de Somalische gemeenschap. De rechtbank acht, gelet op de verklaring van aangeefster in onderling verband en samenhang bezien met de verklaring van (onder meer) getuige [getuige 1] en het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voornoemde verklaring van verdachte niet aannemelijk en schuift die verklaring terzijde.
De rechtbank acht gelet op het vorenoverwogene het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen met betrekking tot feit 2
Door de verdediging is gesteld dat de getuigen, zoals door de officier van justitie als belastend voor het onder 2 tenlastegelegde feit, slechts telefonisch zijn gehoord en ook niet bereid waren om een officiële verklaring af te leggen. Deze verklaringen kunnen aldus de verdediging dan ook niet worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat deze verklaringen
op de bij de wet voorgeschreven wijze zijn vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen, dat op ambtseed dan wel belofte is opgemaakt en is ondertekend door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces verbaal is een bewijsmiddel als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de inhoud daarvan kan derhalve als bewijs worden toegelaten.
De verdediging stelt voorts, zo begrijpt de rechtbank, dat niet is voldaan aan het bewijsminimum nu alleen sprake is van slechts één getuigenverklaring – de aangifte – en het overige gestelde bewijs slechts wordt aangenomen op basis van hetgeen hen gezegd is door aangeefster.
In het tweede lid van artikel 342 Sv is bepaald dat het bewijs dat de verdachte het tenlaste gelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake nu voldoende steun kan worden geconstrueerd aan de hand van verschillende bewijsmiddelen die in onderlinge samenhang worden beschouwd.
Zo vindt de aangifte (van afpersing van een bedrag van 100 euro) steun in de verklaring van de getuige [getuige 2] die onder meer heeft verklaard dat zij aangeefster met haar kinderen bij het portiek van de flat aan de [straat] zag staan met een donkere man en dat zij die man hoorde schreeuwen. Getuige [getuige 2] heeft tevens verklaard dat zij zag dat de kinderen de deur van het portiek probeerden dicht te drukken, terwijl de man de deur open drukte. Deze waarnemingen ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster op cruciale onderdelen, waardoor aan het minimumvereiste is voldaan.
Ook is de rechtbank de overtuiging toegedaan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht gelet op het vorenoverwogene het onder 2 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 23 maart 2015 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de borst althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op 18 maart 2015 in de gemeente Zwolle met het oogmerk om zich wederrechtelijk
te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van EUR 100,00, toebehorende aan die [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte naar die [slachtoffer] is toegelopen en vervolgens tegen haar heeft gezegd: "Geen gil, geen kik, ik heb een mes" en "Ik heb geen geweten en ben voor niemand bang, als je nu niet doet wat ik zeg, dan steek ik je dood" en "Ik wil dat je me nu EUR 100,-- geeft, bij jou thuis geef je mij EUR 100,00", waarna hij met haar naar haar woning is gelopen en vervolgens bij die woning heeft gezegd: "Je haalt 100 euro, doe je dit niet dan vermoord ik je", althans telkens dergelijke woorden van dreigende aard en/of strekking tegen die [slachtoffer] heeft geuit.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, en zal hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf: poging tot doodslag.
feit 2:
het misdrijf: afpersing.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ter beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank een tweetal onderzoeksrapportages ontvangen, te weten:
- een onderzoeksrapport Pro Justitia betreffende verdachte d.d. 15 september 2015, opgemaakt door N. van der Weegen, GZ-psycholoog;
- een onderzoeksrapport Pro Justitia betreffende verdachte d.d. 14 oktober 2015, opgemaakt door I. Maksimovic, psychiater.
Uit het psychologisch onderzoek van de deskundige Van der Weegen komt onder meer naar voren dat verdachte lijdt aan een waanstoornis, dat daarnaast sprake is van zwakbegaafdheid en dat persoonlijkheidsproblematiek wordt vermoed. Verdachte is ervan overtuigd dat sprake is van een complot van zijn ex-vrouw met als doel zijn kinderen bij hem weg te halen. Dat waanbeeld was ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Vanwege de ontkenning van het tenlastegelegde door verdachte is het voor de deskundige Van der Weegen niet mogelijk gebleken verdachtes gedachten en overwegingen tijdens het tenlastegelegde duidelijk te krijgen. Daardoor heeft de deskundige Van der Weegen geen zicht verkregen op hoe de stoornissen van verdachte hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde. Omdat de stoornis tijdens het tenlastegelegde aanwezig was en het tenlastegelegde gewelddadig gedrag jegens zijn ex-vrouw betrof gaat de deskundige Van der Weegen ervan uit dat de waanstoornis het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed. Nu niet bekend is hoe en in hoeverre daarvan sprake is geweest heeft de deskundige Van der Weegen zich onthouden van een uitspraak aangaande de toerekeningsvatbaarheid.
Uit het psychiatrisch onderzoek van de deskundige Maksimovic komt onder meer naar voren dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een psychotische stoornis. Verdachte was ten tijde van beide feiten psychotisch en er was bij hem sprake van paranoïde en betrekkingswanen. Verdachtes toestandsbeeld ten tijde van beide feiten werd gekenmerkt door een forse psychotische decompensatie, vanuit welke toestand hij oordeels- en kritiek gestoord was. Binnen de uit die decompensatie voortkomende algemene ontregeling kon verdachte niet adequaat reageren.
Omdat volgens de deskundige Maksimovic het tenlastegelegde niet te exploreren is kan door hem niet met zekerheid worden gesteld wat de mate van doorwerking van verdachtes psychose was in de tenlastegelegde feiten, maar gelet op het beschreven toestandsbeeld valt volgens de deskundige Maksimovic niet uit te sluiten dat de doorwerking van verdachtes psychotische stoornis in de tenlastegelegde feiten volledig was, in die zin dat hij ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank stelt vast dat beide deskundigen het in grote lijnen met elkaar eens zijn over het toestandsbeeld van verdachte, de noodzaak tot behandeling en het interventieadvies.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen betreffende het toestandsbeeld van de verdachte en de noodzaak tot behandeling dan ook over en maakt die tot de hare.
De rechtbank stelt voorts vast dat beide deskundigen weliswaar geen uitspraak kunnen doen omtrent de (mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte, maar dat uit hun bevindingen in ieder geval kan worden afgeleid dat verdachte op basis van de vastgestelde stoornissen in zodanige mate ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, dat de gepleegde feiten hem slechts in (zeer) beperkte mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve in (zeer) beperkte mate strafbaar.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. In het bijzonder neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking waarbij de rechtbank als uitgangspunt heeft genomen dat, met inachtneming van de (zeer) beperkte strafbaarheid van verdachte, een behandeling van verdachtes stoornissen en problematiek dringend noodzakelijk wordt geacht.
De deskundige Van der Weegen vreest zonder behandeling van verdachte voor recidive, omdat verdachte niet in staat is zich neer te leggen bij de situatie. Verdachte zou volgens de deskundige Van der Weegen baat kunnen hebben bij een intensieve klinische forensische behandeling, waarbij goede persoonlijkheidsdiagnostiek en het instellen van medicatie onderdeel van behandeling zijn. De behandeling zal zich moeten richten op zowel de waanstoornis, de zwakbegaafdheid als de vermoedelijke persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. De behandeling zal vermoedelijk langdurig moeten gaan worden en dwangmedicatie zal vermoedelijk deel uit moeten maken van een dergelijke behandeling.
Behandeling lijkt alleen zinvol te kunnen zijn indien de behandelaar de mogelijkheid heeft om dwangmedicatie op te leggen, hetgeen slechts mogelijk is binnen het kader van een maatregel ex artikel 37 Sr of een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De deskundige Van der Weegen acht advisering tot een maatregel ex artikel 37 Sr niet mogelijk vanwege de ingeschatte lange behandelingsduur en omdat geen uitspraak kan worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid. Het adviseren van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging lijkt volgens de deskundige Van der Weegen geen optie, aangezien nog geen sprake is van een ultimum remedium, nu verdachte nog niet eerder adequaat is behandeld.
Blijkens de rapportage van de deskundige Maksimovic geeft het gebruik van HKT-30 het beeld van een hoog recidiverisico - ingeval van een bewezenverklaring - vanwege de zwaarte van het toestandsbeeld en het ontbreken van beschermende factoren buiten de hulpverlening. Het recidiverisico is volgens de deskundige Maksimovic afhankelijk van verdachtes toestandsbeeld. Indien verdachte goed is ingesteld op medicatie, voldoende structuur en begeleiding krijgt, geen middelen gebruikt en gedoseerde druk op hem wordt gelegd is het recidiverisico laag. Het recidiverisico zou hoog zijn bij het wegvallen van de externe structuur (en ondersteuning) om zich aan behandelvoorschriften te houden. Beschermende factoren zullen gelegen zijn in de medicatie en de steun en structuur die verdachte dient te krijgen.
Gelet op de onzekerheid omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid is het voor de deskundige Maksimovic moeilijk om een exact interventieadvies, aangezien niet valt uit te sluiten dat de doorwerking van verdachtes psychose in de tenlastegelegde feiten volledig geweest. In dat geval zou volgens de deskundige Maksimovic een maatregel van plaatsing in een forensisch psychiatrische instelling ex artikel 37 Sr aangewezen zijn.
De rechtbank is op grond van het bepaalde in artikel 37 Sr van oordeel dat de maatregel van plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis niet aan hem kan worden opgelegd, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden volstaan met (onder meer) oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals de verdediging heeft bepleit. De rechtbank overweegt daartoe dat er, gelet op de conclusies van beide deskundigen, van moet worden uitgegaan dat het toestandsbeeld van verdachte ongewijzigd is en dat verdachte op basis daarvan niet in staat zal kunnen zijn om zich te houden aan de hem opgelegde voorwaarden, zodat uitvoering van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden als illusoir en onuitvoerbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten ontkent, geen ziekte-inzicht toont en zich (tot voor kort) niet bereid heeft getoond een behandeling te volgen en vrijwillig medicatie in te nemen. De omstandigheid dat verdachte zich daartoe ter terechtzitting van 26 november 2015 wel bereid heeft verklaard doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af, nu verdachte bij die bereidverklaring een slag om de arm heeft gehouden in die zin dat hij alleen behandeling van een arts ‘van buiten’ accepteert waarbij hij niet heeft uitgelegd wat daaronder moet worden verstaan. Verder kan uit de verklaring van verdachte niet worden afgeleid dat hij intrinsiek is gemotiveerd om behandeling te ondergaan. De rechtbank legt het verzoek van de reclassering (vervat in het Reclasseringsadvies d.d. 19 november 2015) om de behandeling van de zaak aan te houden ten behoeve van het opstellen van een maatregelrapport daarom terzijde.
De rechtbank legt het verzoek van de reclassering (vervat in het Reclasseringsadvies d.d. 19 november 2015) om de behandeling van de zaak aan te houden ten behoeve van het opstellen van een maatregelrapport daarom terzijde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, het navolgende. Uit de conclusies van beide deskundigen leidt de rechtbank af dat verdachte dringend behandeling nodig heeft in een dwingend kader en dat die behandeling langdurig zal moeten zijn. Hoewel verdachte niet eerder is behandeld en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege in beginsel als ultimum remedium dient te gelden, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de aard en ernst van de stoornissen van verdachte en het door de deskundigen ingeschatte hoge recidivegevaar indien verdachte niet wordt behandeld, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen thans oplegging eist van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte met een bevel tot verpleging van overheidswege.
De maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege moet naar het oordeel van de rechtbank aan de verdachte duidelijk maken dat een gedwongen behandeling van zijn stoornis en problematiek dringend noodzakelijk en onontkoombaar is, alvorens hij (mogelijk) op verantwoorde wijze kan terugkeren in de samenleving.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht in dit geval, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk. De rechtbank is zich ervan bewust dat sprake is van zeer ernstige feiten. Verdachte heeft te midden van winkelend publiek zijn ex echtgenote van het leven willen beroven en heeft haar met de dood bedreigd om haar geld afhandig te maken. Zulke feiten veroorzaken in het algemeen grote maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De feiten hebben directe grote nadelige lichamelijke en psychische gevolgen gehad voor in de eerste plaats het slachtoffer, maar ook haar kinderen, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring. Daarin heeft zij geschreven dat verdachte meerdere malen bekend heeft gemaakt dat hij niet zal rusten tot zij dood is. Zij is ervan overtuigd dat hij haar zal vermoorden als hij vrijkomt.
Het gedrag van verdachte is des te beangstigender nu hij zich, terwijl (één van) zijn kinderen erbij aanwezig was/waren, het slachtoffer met een mes heeft bedreigd en later heeft neergestoken. Algemene ervaringsregels wijzen uit dat ook op veel langere termijn een negatieve invloed op het dagelijks leven van het slachtoffer ten gevolge van deze traumatische ervaringen niet wordt uitgesloten.
Bij de bepaling van de straf worden in beginsel de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor ‘poging doodslag’ zijn geen oriëntatiepunten opgesteld. Bij de bepaling van de hoogte van de straf zal de rechtbank naast de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan in dit geval vooral rekening houden met de persoon van verdachte, die in zeer beperkte mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Verdachte heeft dringend behandeling nodig.
De rechtbank acht het van belang dat de behandeling van verdachte zo snel mogelijk zal aanvangen en verzoekt de officier van justitie daartoe de mogelijke en/of noodzakelijke stappen te (doen) ondernemen. De rechtbank ziet in de noodzaak om de behandeling van verdachte zo snel mogelijk te laten beginnen aanleiding om in dit geval de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van het tot en met heden door verdachte ondergane voorarrest.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens acht geslagen op:
- een Reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d. 19 november 2015, opgemaakt door de stichting Leger des Heils;
een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 5 november 2015.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank zal, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 38d, 38e, 45 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
poging tot doodslag;
feit 2:
afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
  • gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld;
  • beveelt de verpleging van overheidswege;
de inbeslaggenomen voorwerpen
  • gelast de
  • 1 blauwe spijkerbroek (met bloedvegen en spetters)
  • 1 paar schoeisel (met bloedspetters);
  • 1 zwarte jas;
  • 1 groen jack;
  • 1 stuks blauw ondergoed (met mogelijke bloedsporen);
  • 9 stuks kleding: BH, shirts, hoofddoek, sjaal en schoenen);
  • 1 zwarte jurk;
  • 1 jurk.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. M. van Bruggen en
mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2015.
Mr. Meijer voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost Nederland, District IJsselland, Districhtsrecherche IJsselland, met nummer PL0600-2015231385. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1:
1.
Het proces-verbaal verhoor aangeefster van [slachtoffer] van 23 maart 2015, zakelijk weergegeven, inhoudende [1] :
Rond 14.00 uur ben ik naar het winkelcentrum gegaan, omdat ik boodschappen moest doen en ik moest mijn kinderen ophalen van school. Ik had mijn jongste zoontje van bijna 4 jaar bij mij. Bij mij was ook een man genaamd [naam] . (…)
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 1 april 2015, zakelijk weergegeven, inhoudende [2] :
Mijn ex-man heeft mij op 23 maart 2015 tussen 14.20 uur en 14.30 uur op de Beethovenlaan te Zwolle in totaal elf maal met een mes in mijn bovenlichaam gestoken en 1 keer in mijn vinger. (…)
Toen ik de straat over overstak richting winkelcentrum, tegenover het Kruidvat, zag ik mijn ex uit het winkelcentrum komen. Hij rende naar mij toe en riep: “wachten”. Ik zag zijn gezicht heel vlak voor mijn gezicht heel dichtbij. (…)
Ik voelde vervolgens pijn op mijn schouder, rug en borst. Ik besefte door de pijn dat ik werd gestoken met iets scherps. Ik heb gezien dat hij meerdere keren stekende bewegingen maakt met zijn hand naar mijn bovenlichaam. Ik weerde het af met mijn handen.
(…)
Ik heb geroepen: Alstublieft, help mijn zoontje. Ook heb ik geschreeuwd van pijn. De politie was er (…)
3.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 23 maart 2015, zakelijk weergegeven, inhoudende [3] :
Ik ben getuige geweest van de steekpartij aan de Beethovenlaan te Zwolle op 23 maart 2015. Op 23 maart 2015 omstreeks 14.10 uur haalde ik mijn vriendin op (…) Wij liepen op de Beethovenlaan (…) richting de Jumbo. Dit is het tunneltje waar ook de Kruidvat en de Etos zitten. (…)
Ik zag dat net uit het tunneltje een vrouw stond. Deze vrouw was met een kind en een man. Dit was de vrouw die later is neergestoken. (…)
Opeens kwam er een man aanrennen uit dat tunneltje waar de Kruidvat aanzit. (…)
Toen de man kwam aanrennen pakte hij de vrouw beet. Dit gebeurde allemaal net buiten het tunneltje. Ik hoorde dat de vrouw begon te gillen. Ik zag dat de man haar met 1 hand vastpakte en met zijn andere hand in zijn jaszakken voelde. (…)
Ik zag dat hij met zijn linkerhand de vrouw vasthield. Ik zag dat hij uit zijn rechterjaszak iets wilde pakken, met zijn rechterhand. Ik zag dat dit niet wilde en dat hij de vrouw nog heel even losliet, om met zijn beide handen de jaszak te openen. Ik zag dat hij een steekvoorwerp uit zijn jaszak haalde met zijn rechterhand. Volgens mij was het een mes. Het mes had een zwart handvat. (…)
Ik zag dat de vrouw iets achteruit ging. (…) Ik zag dat de man haar tegen de ramen duwde. Volgens mij zijn de ramen van de Kruidvat. (…)
Op het moment dat de man het mes had gepakt zag ik dat hij begon met steken. Ik zag dat deze steken allemaal in haar bovenlichaam waren. Ik zag dat dit aan de voorkant van het lichaam was, in de buik en borst. Ik zag dat hij vaak had gestoken. Hoe vaak weet ik niet precies, maar ik denk tussen de 10 en de 20 keer. Hij is niet meer gestopt met steken totdat de politie hem van haar afhaalde. (…)
Ik zag dat de man werd meegenomen door de politie.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 23 maart 2015, inhoudende [4] :
Op 23 maart 2015 omstreeks 14.20 uur waren wij belast met noodhulp surveillance in Zwolle. Wij waren in uniform gekleed (…).
Wij liepen het winkelcentrum Bachplein in. (…)
Wij zagen dat een man vanaf de Lidl wegrende in de richting van de uitgang van het winkelcentrum aan de zijde van de Beethovenlaan. (…)
Wij renden achter de man aan. (…)
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , kwam de hoek om. (…) Ik zag dat dezelfde man die vanaf de Lidl was gerend om de hoek stond. Ik zag dat de man met zijn gezicht in de richting van de vrouw stond. Ik zag dat de man naar haar keek. Ik zag dat hij een mes in zijn rechterhand had. (…)
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb de rechter arm van de man vastgepakt.Ik zag dat de man het mes in zijn rechter hand vasthield. (…). Ik keek om mij heen en zag dat links achter mij de vrouw op de grond zat. (…) Wij hebben de man naar een dienstvoertuig getransporteerd.
5.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 november 2015, inhoudende:
Het klopt dat ik op 23 maart 2015 in het winkelcentrum was aan de Beethovenlaan in Zwolle.
Ik stond daar tegenover mijn ex-vrouw.
6.
De letselrapportage van H. Pathuis, forensisch arts, van 25 maart 2015, inhoudende,
letselbeschrijving
borst
op de linkerzijde van de borst, boven de linker oksel, is een circa 2,0 centimeter lange verwonding zichtbaar (…). De verwonding is lijnvormig en heeft zeer scherpe wondranden. Aan de onderzijde van de verwonding is een zeer klein huidflapje zichtbaar. (…)
Dit letsel past zeer goed bij een steekverwonding veroorzaakt door een scherp voorwerp. Het losse huidflapje wordt vaker gezien bij een steekwond. Het wordt veroorzaakt door de in- en uitgaande beweging van een snijdend voorwerp door de huid.
Op de linkerborst, rechtsboven de linkertepel, bevindt zich een circa 2,5 centimeter lange verwonding (…). De verwonding is ook lijnvormig en heeft zeer scherpe wondranden. Aan de onderzijde heeft de wond een hoekig wondrand, dus waar de verwonding eindigt. Aan de bovenzijde is het uiteinde scherp afgegrensd. (…)
Gezien de aspecten van de uiteinden van de wond past dit zeer goed door steekletsel wat is veroorzaakt door een scherp met een eenzijdig snijvlak. (…)
Onder de linkerborst bevindt zich een circa 2,3 centimeter lange, lijnvormige verwonding met zeer scherpe wondranden (…). Beide uiteinden van de wond zijn scherp begrensd. Aan de buitenwijze wijkt de wond nog enigszins. Dit letsel past het meest bij een steek- of snijverwonding veroorzaakt door een scherp voorwerp. (…)
In de linkerzij is een circa 1,8 centimeter lange, lijnvormige verwonding zichtbaar (…)
Het voorste wondeinde is scherp (…) Het letsel is zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een scherp voorwerp en kan passen bij een steekverwonding (…).
In de huidplooi onder de linkerborst bevindt zich een circa, 1,0 centimeter lange verwonding met scherpe wondranden (…). Het, op de foto, linker uiteinde van de wond is hoekig, de rechter bevat een zeer klein huidflapje, ofwel zwaluwstaartje. Dit letsel is zeer waarschijnlijk een steekverwonding veroorzaakt door een scherp voorwerp met eenzijdig snijvlak (…).
In de linkerzijde, vlak onder de oksel, bevindt zich een circa 1,0 centimeter met scherpe wondranden (…). Het voorste uiteinde van de wond is scherp (…) Het letsel past zeer goed bij een snij- of steekverwonding veroorzaakt door een scherp voorwerp.
Op de rechter helft van de borst, vlak boven de rechter borst, bevindt zich een circa 0,8 centimeter lange, wijkende verwonding met scherpe wondranden (…) Het linker uiteinde is scherp begrensd en het rechter is meer rond begrensd. Dit letsel past zeer goed bij een steekverwonding veroorzaakt met een scherp voorwerp met eenzijdig snijvlak (…)
Op de linker helft van de borst, vlak onder het linker sleutelbeen en naast het borstbeen, bevindt zich een circa 0,8 centimeter lange, wijkende verwonding met scherpe wondranden (…). Dit letsel past zeer goed bij een steekverwonding veroorzaakt door een scherp voorwerp.
Rug
Op de linkerhelft van de rug, naast de wervelkolom, bevindt zich een circa 3,0 centimeter lang gebogen lijnvormige verwonding met scherpe wondranden (…) Het linker uiteinde van de wond is scherp begrensd (…) Het letsel kan zeer goed passen bij een snij- of steekverwonding veroorzaakt door een scherp voorwerp.
Op de rechterzijde van de rug, ter hoogte van de monnikskapspier, bevindt zich een circa 3,5 centimeter lange verwonding met scherpe wondranden, waarbij het linker uiteinde scherp begrensd wordt en de rechter meer ovaal is (…). Dit letsel past zeer goed bij een steekverwonding door een scherp voorwerp (…)
Rechter hand
Aan de buitenzijde van de linker ringvinger bevindt zich een grote verwonding, die ongeveer een derde van de omtrek van de vinger beslaat (…) De verwonding heeft scherpe wondranden en is ongeveer een halve centimeter diep. Dit letsel past zeer goed bij afweerletsel veroorzaakt door een scherp, snijdend voorwerp.
Aanvullende informatie
Het opgelopen letsel had veel ernstiger kunnen zijn indien slachtoffer geen leren jas had gedragen. Alle letsels bevinden zich op de borstkas en rug. Indien de letsels dieper waren geweest, zou het om potentieel lethaal letsel kunnen gaan.
Feit 2:
7.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 19 maart2015, zakelijk weergegeven inhoudende [5] :
Ik woon op het adres [adres] te [woonplaats] . Ik woon daar samen met mijn drie kinderen. (…)
De vader van mijn kinderen, mijn ex-man, is [verdachte] .
(…)
Gisteren, 18 maart 2015, omstreeks 12.30 uur bevond ik mij bij basisschool [basisschool] te Zwolle. (…) Op het moment dat mijn kinderen vanuit de school bij mij kwamen zag ik ineens dat mijn ex-man naar mij toe kwam lopen. Mijn ex-man kwam bij mij staan. IK hoorde dat hij tegen mij zei: “Geen gil, geen kik ! Ik heb een mes”. Ik zag dat hij een groot mes bij zich had. Dit mes was ongeveer 60 à 70 centimeter lang. (…)
Ik was heel erg bang. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: “Ik heb geen geweten en ben voor niemand bang. Als je nu niet doet wat ik zeg dan steek ik je dood.”. (…)
“Ik wil dat je me nu 100 euro geeft”. (…)
Ik hoorde dat hij tegen mij zei: Bij jouw thuis geef je mij 100 euro”. (…)
Eenmaal bij mijn woning aangekomen (…) zei ik tegen mijn kinderen dat zij naar binnen moesten gaan. Binnen is de centrale hal. Ik zag dat mijn ex-man ons achterna kwam. Ik zag dat mijn 2 oudste kinderen de toegangsdeur dicht drukten zodat hij niet binnen kon komen. (…)
Ik zag dat zij probeerden de deur dicht te houden, maar dat hij vanuit buiten ook tegen de deur drukte. (…)
Ik hoorde dat hij tegen mij zei: “Je haalt 100 euro. Als je mij 100 euro geeft dan laat ik de kinderen vrij. Doe je dit niet dan vermoord ik je”.
Op dat moment kwam mijn buurvrouw eraan en vroeg wat er aan de hand was.
(…)
Ik haalde 100 euro uit mijn woning en bracht deze naar hem toe. Ik gaf hem de 100 euro en pakte mijn kinderen. Vervolgens ben ik samen met mijn kinderen weggegaan.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] inzake het telefonisch verhoor van getuige [getuige 2] van 2 april 2015, zakelijk weergegeven inhoudende [6] :
Aangeefster [slachtoffer] gaf in haar verklaring aan dat een buurvrouw genaamd [getuige 2] had gezien dat haar ex-man [verdachte] bij haar flatwoning stond en haar bedreigde. Dit was op woensdag 18 maart 2015. [getuige 2] zou gevraagd hebben wat er aan de hand was.. (…)
Naar aanleiding van haar verklaring deed ik, verbalisant, op 1 april 2015 een onderzoek in genoemd portiek. Van buurtbewoners hoorde ik dat op nummer [nummer] een vrouw woonde, genaamd [getuige 2] . Op aanbellen werd de deur geopend en sprak ik met een vrouw genaamd [getuige 2] . (…). Zij gaf te kennen dat ze zich de voor haar Somalische buurvrouw bedreigende situatie kon herinneren, Zij had de politie nog gebeld.(…).
Op 2 april 2015 had ik telefonisch contact met [getuige 2] .
Zij gaf op te zijn: [getuige 2] , (…), wonende [adres] te [woonplaats] .
Getuige gaf aan dat zij op de maandag of woensdag voor het steekincident op maandag 23 maart 2015 bij de flat kwam aanrijden.
Zij zag toen haar Somalische buurvrouw die in hetzelfde portiek woont staan samen met haar kinderen. Zij zag ook een donkere man staan en zij hoorde dat hij schreeuwde. Zij zag dat de man 1 hand in een jaszak had. (…)
In het portiek vroeg zij aan de Somalische buurvrouw wat er aan de hand was. Zij vertelde toen dat haar ex-man haar bedreigde en een mes had. Hij dreigde haar te steken als ze hem geen 100 euro gaf.
Haar Somalische buurvrouw gaf aan dat zij het geld zou geven.
Ook zag zij dat de kinderen de deur van het portiek dicht probeerden te drukken, terwijl de man de deur open drukte.

Voetnoten

1.Dossierpagina 056-057
2.Dossierpagina 061-065
3.Dossierpagina 108-110
4.Dossierpagina 026-028
5.Dossierpagina 043-046
6.Dossierpagina 047-048