In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Daarle, en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. Eiseres had een indicatie voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die op 16 november 2011 was toegekend. Deze indicatie werd door verweerder op 7 januari 2015 ingetrokken, met ingang van 20 april 2015. Eiseres ontving tot die datum dezelfde ondersteuning als voorheen, maar na de intrekking werd haar een maatwerkvoorziening in de vorm van een pluspakket aangeboden, met een financiële toekenning van € 154,64 per vier weken. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres heeft betoogd dat het onderzoek naar haar situatie onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en die van haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiseres gebruik kon maken van algemene voorzieningen, zoals een boodschappenservice of was- en strijkservice. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres voorlopig recht houdt op de eerder toegekende hulp bij het huishouden.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) zodanig moet zijn dat eiseres de noodzakelijke ondersteuning daadwerkelijk kan inkopen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht vergoed.