Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Vonnis van 25 november 2015
[X] ,
[Y] , laatst wonende te [woonplaats 2] , [land 2] ,
Procesverloop
De verdere beoordeling van het geschil en de gronden van de beslissing
In conventie en reconventie
De beoordeling
2. Voor de beoordeling van de respectieve vorderingen van [X] en [Y] is allereerst van belang de (tot standkoming van de) tussen [A] , de vader van [X] , en [Y] in 2009 gesloten overeenkomst van opdracht tot verzorging, training, deelname aan wedstrijden etc. door [Y] van een aantal paarden van [A] in diens stal Old Lodge in Hickstead, [land 2] respectievelijk in het verlengde daarvan de (contractuele) verhouding tussen [X] en [Y] .
Derhalve zal de rechtbank het toepasselijke recht vaststellen.
a. De overeenkomst is volgens [A] mondeling in Ryad te Saoedi-Arabië gesloten en volgens [Y] in Fontainebleau te Frankrijk.
b. Partijen bezitten beiden de nationaliteit van Saoedi-Arabië.
c. [A] woont in Ryad. [Y] woont, althans woonde op dat moment in [woonplaats 2] , [land 2] .
d. De uitvoering van de overeenkomst diende door [Y] (voornamelijk) plaats te vinden in Hickstead, Verenigd Koninkrijk, alwaar de stal van [A] was gelegen en ook de administratieve be- en afhandeling van de overeenkomst plaatsvond.
6. Ten aanzien van het door [Y] tegenover [X] en [A] hier te lande ingeroepen retentierecht op de door hem naar Nederland getransporteerde paarden, geldt dat het bestaan en inhoud daarvan naar het recht, toepasselijk op de hiervoor genoemde overeenkomst, derhalve naar het Engelse recht te beoordelen is en voorts het Nederlandse recht bepaalt in hoeverre dat retentierecht alhier geldend kan worden gemaakt [1] .
7. Inzake de eigendomsvraag van de paarden speelt de schenking door [A] van die paarden aan zijn zoon [X] , die is naar het recht van Saoedi-Arabië te beoordelen.
legt daaraan ten grondslag dat de paarden hem in eigendom toebehoren.
Op grond van de overgelegde stukken [2] blijkt dat die paarden door dan wel namens [A] zijn gekocht en [A] mitsdien in dat kader als (verkrijgende) eigenaar dient te worden aangemerkt.
[X] legitimeert zijn revindicatie-actie op het feit dat hij de betrokken paarden van zijn vader, [A] , in 2009 en 2010 geschonken heeft gekregen en derhalve (thans) daarvan eigenaar is.
Toelichtend stelt [X] dat een dergelijke schenking binnen de (uitgebreide koninklijke)familie in Saoedi-Arabië volstrekt gebruikelijk is en schriftelijke vastlegging niet pleegt plaats te vinden.
Ten behoeve van het eerder gevoerde kort geding is die schenking schriftelijk bevestigd [3] door [X] en [A] tezamen.
Daaruit blijkt dat de (eigendom van die) paarden op het moment van aankoop door/voor [A] direct aan [X] zijn geschonken.
Gezien deze tweezijdige verklaring acht de rechtbank [X] (in voldoende mate) als eigenaar gelegitimeerd om -in principe- uit dien hoofde de onderhavige actie tot revindicatie tegen [Y] in te stellen.
11. Ten aanzien van de in beslag genomen paarden dient ten opzichte van het voorgaande een uitzondering gemaakt te worden voor het paard Cougar III.
Te dien aanzien ontbreekt in deze procedure elk document op grond waarvan enige aanspraak van [A] , laat staan [X] , als eigenaar van Cougar III zou moeten worden aangenomen.
[Y] heeft daarentegen een aankoopbewijs [4] overgelegd waaruit blijkt dat een paard met de naam Cougar (niet helemaal duidelijk is het of het hier gaat om Cougar III) op 31 oktober 2009 is gekocht door [D] .
[Y] heeft daarbij overgelegd een factuur, gedateerd 21 december 2009 van die [D] aan [Y] ter hoogte van de halve koopprijs van Cougar ad € 14.000,--, zulks wil echter nog niet zeggen, dat [Y] dan mede-eigenaar van Cougar zou zijn geworden.
Gezien de voorliggende (revindicatie)vordering van [X] ziet de rechtbank geen aanleiding deze kwestie in deze procedure verder te onderzoeken, nu [X] geen eigendomsrecht op Cougar III zal worden toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat [A] op relevante wijze tijdig enig bezwaar heeft gemaakt tegen de door [Y] gepresenteerde facturen en/of daarin besloten kosten, die overigens veelal door [Y] voorgeschoten kosten van ingeschakelde derden (als b.v. grooms en dierenarts) betroffen en heeft [A] eerst nadat de onderhavige procedure tot volle omvang was gerezen, bemerkingen omtrent de (wijze van) uitvoering van de opdracht door [Y] gemaakt [6] .
Die bedraagt GBP 196.979,39 dat overeenkomt met € 279.542,17 (0,70465 per 24/11/2015).
Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat [X] , juist omdat hij zich als eigenaar van die paarden beschouwt, ook zijnerzijds een eigen verplichting heeft zorg te dragen voor (de bekostiging van) het onderhoud en verzorging etc. van zijn paarden en zich niet achter zijn vader [A] kan en mag verschuilen als die bekostiging niet volstrekt “in orde” is, zeker als hij, zoals in dit geval, op de hoogte is van het niet-betaald zijn van [Y] in bovengenoemde zin.
Het betoog van [X] dat het transport door [Y] van die paarden naar Nederland onrechtmatig tegenover [X] is te achten en dienvolgens de mogelijkheid van het uitoefenen door hem van het retentierecht vervallen is, ziet voorbij aan het feit dat de uitvoering van de overeenkomst door [Y] niet (dwingend) beperkt was tot uitsluitend de Old Lodge te Hickstead, maar [Y] juist ook de verplichting had met die paarden op wedstrijden, zowel in Engeland als op het Continent uit te komen en daartoe geregeld “op pad” was met die paarden.
Dat de motieven voor deze reis en het onderhavige verblijf in Nederland in meer of mindere mate daarmede in overeenstemming zijn, betekent echter niet dat de mogelijkheid van uitoefening van het retentierecht zou zijn vervallen.
Dit houdt in dat het onder (I.) gevorderde dient te worden afgewezen, maar de onder (IV.) inmiddels onvoorwaardelijk gevorderde verklaring voor recht dat [Y] zich tot dat bedrag terecht op zijn retentierecht kan beroepen, kan worden toegewezen.
Ook de gevorderde ongedaan making van enige melding aan overkoepelende ruiterorganisaties c.a. zullen in deze procedure niet aan de orde komen.
Evenmin komt de vordering onder (V.) wegens ongerechtvaardigde verrijking in deze aan de orde.
Het onder (II.) gevorderde gebod tot in bezitstelling aan [X] wordt, gezien hetgeen in reconventie zal worden beslist, gekoppeld aan voldoening van de vordering van [Y] in het kader van het retentierecht.
Dit allereerst op grond van de beslissing dat [Y] het retentierecht terecht tegenover [X] heeft ingeroepen, het terughouden van de paarden eenvoudig en snel te beëindigen was geweest door het voldoen aan [Y] van de betrokken vordering dan wel het stellen van vervangende zekerheid, waartoe [X] echter niet bereid is geweest en -tot slot- de kosten van verblijf van de paarden als zodanig door eigenaar [X] altijd gemaakt moeten worden, of dat nu hier in Nederland of in Engeland zou zijn geweest, terwijl niet althans in onvoldoende mate is gesteld dat het verschil (in prijs) daartussen relevant is.