In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Werkgeverschap Rbg, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder. Het geschil betreft de loongerelateerde WGA-uitkering van werkneemster mevrouw [naam 2]. Verweerder had op 22 oktober 2014 een besluit genomen waarin werkneemster in aanmerking werd gebracht voor een WGA-uitkering. Zowel werkneemster als eiseres hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 10 februari 2015 verklaarde verweerder de bezwaren ongegrond, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 30 juni 2015 zijn eiseres en haar gemachtigde, [naam 1], verschenen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door M.A. Kuilderd. De rechtbank deed op 8 september 2015 een tussenuitspraak waarin werd vastgesteld dat de besluitvorming een deugdelijke medische onderbouwing miste. Verweerder nam daarop op 22 september 2015 een nieuw besluit, waarbij werkneemster als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd aangemerkt per 14 november 2014. Eiseres gaf op 5 oktober 2015 aan zich met dit nieuwe besluit te kunnen verenigen. De rechtbank oordeelde dat het procesbelang van eiseres bij een beoordeling van het beroep was komen te vervallen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank droeg verweerder op het griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.115,26. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.