Uitspraak
Rechtbank Overijssel
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De schade van benadeelden
6.De beslissing
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is in haar vordering,
Rechtbank Overijssel
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 8 december 2015, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het dwingen van een vrouw met een verstandelijke beperking tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2015 geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer lijnrecht tegenover elkaar stonden en dat er geen getuigen waren die de beschuldigingen konden bevestigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en zijn raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er mogelijk seksuele contacten tussen de verdachte en het slachtoffer waren geweest, er niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de seksuele handelingen had afgedwongen zoals ten laste gelegd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastelegging.