ECLI:NL:RBOVE:2015:531

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
08/952421-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op vijf maanden oude zoon door vader met excessief geweld

Op 3 februari 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin een 25-jarige man uit Almelo werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens doodslag op zijn vijf maanden oude zoontje. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het kind met excessief geweld om het leven heeft gebracht. De verdachte had verklaard dat het jongetje gewond raakte door een ongeluk, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet geloofwaardig. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldshandelingen, waaronder het met volle kracht gooien van het kind en het niet bieden van adequate medische hulp. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk het leven van zijn zoon had beëindigd door hem bloot te stellen aan ernstige geweldshandelingen. De rechtbank achtte voorwaardelijk opzet op de dood van het kind bewezen, maar sprak de verdachte vrij van voorbedachten rade en medeplegen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952421-14
Datum vonnis: 3 februari 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 september 2014, 11 november 2014 (pro-forma), 13 januari 2015 en 20 januari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Veen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met voorbedachten rade, zijn zoon [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, dan wel zodanig heeft mishandeld dat [slachtoffer] ten gevolge daarvan is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2014 in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een kind, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 2013) van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer]:
- meermalen, althans eenmaal, met volle kracht tegen/in de richting van het
plafond gegooid, en/of
- ( vervolgens en/of telkens) - die [slachtoffer]- laten vallen/stuiteren op/tegen de
grond/vloer, althans niet heeft opgevangen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, zeer heftig door elkaar geschud, en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd
en/of lichaam heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- ( meermalen) met kracht tegen een muur/kast en/of een hard voorwerp heeft
geslagen, en/of
- van een (grote) hoogte naar beneden heeft laten vallen, en/althans
ten aanzien van die [slachtoffer]:
- een of meer andere heftige geweldshandeling(en) gepleegd, en/of
- nagelaten 112 te bellen en/althans (onmiddellijk) adequate medische hulp in
te schakelen/roepen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 22 mei 2014 in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 2013),
- meermalen, althans eenmaal, met volle kracht tegen/in de richting van het
plafond heeft gegooid, en/of
- ( vervolgens en/of telkens) - die [slachtoffer]- heeft laten vallen/stuiteren
op/tegen de grond/vloer, althans niet heeft opgevangen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, zeer heftig door elkaar heeft geschud, en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd
en/of lichaam heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- ( meermalen) met kracht tegen een muur/kast en/of een hard voorwerp heeft
geslagen, en/of
- van een (grote) hoogte naar beneden heeft laten vallen, en/althans
ten aanzien van die [slachtoffer]:
- een of meer andere heftige geweldshandeling(en) heeft gepleegd, en/of
- heeft nagelaten 112 te bellen en/althans (onmiddellijk) adequate medische
hulp in te schakelen/roepen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair in de tweede plaats tenlastegelegde doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat uit het sectierapport blijkt dat [slachtoffer] is komen te overlijden als gevolg van een inwerking van mechanisch stomp botsend geweld in de vorm van een hoog energetisch contacttrauma en dat met name de schade aan het hersenvlies en het ruggenmerg de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Een val van beperkte hoogte past daar niet in.
Bij de beantwoording van de vraag wanneer en door wie het letsel moet zijn toegebracht, maakt de officier van justitie onder meer gebruik van een aantal forensische bevindingen. Volgens de officier van justitie volgt daaruit dat het letsel is toegebracht op 22 mei 2014 na 15.30 uur en vóór het eerste medische optreden om 18.41 uur. Binnen deze periode zijn naast [slachtoffer] nog drie personen in de woning aanwezig geweest, te weten verdachte, zijn neef [naam neef] en [naam moeder], de moeder van [slachtoffer]. [naam neef] vertrekt omstreeks 16.00 uur en is niet bij [slachtoffer] geweest. [naam moeder] heeft de woning verlaten voordat [naam neef] wegging. Op het moment dat [naam moeder] en [naam neef] de woning verlieten functioneerde [slachtoffer] nog normaal en bleek niet van enig letsel. Het letsel moet zijn veroorzaakt in de korte periode voorafgaand aan de klinische noodtoestand, waarvan het ontstaan door verdachte zelf wordt beschreven. Alleen verdachte was in die periode bij [slachtoffer] aanwezig en dient dus te worden aangemerkt als veroorzaker van het letsel.
Wat betreft de vraag welke handelingen door verdachte bij [slachtoffer] moeten zijn verricht verwijst de officier van justitie naar hetgeen de deskundigen drs. Bilo en dr. Soerdjbalie-Maikoe daarover hebben gerapporteerd en ter zitting hebben verklaard. Daarin liggen enkele mogelijkheden besloten die aansluiten bij het letsel namelijk:
- er is zeer hard op het hoofd geslagen met een voorwerp of
- er is met het hoofd hard ergens tegenaan geslagen of
- [slachtoffer] is van grote hoogte gevallen of
- [slachtoffer] is met kracht ergens tegenaan gegooid.
Daarnaast acht de officier van justitie bewezen dat verdachte [slachtoffer] krachtig heeft geschud.
Met betrekking tot het bij verdachte aanwezige opzet om [slachtoffer] te doden is volgens de officier van justitie de vraag aan de orde of verdachte bij het te bewijzen handelen tenminste de aanmerkelijke kans op zijn dood voor lief heeft genomen. Daarbij is het van belang dat het een feit van algemene bekendheid is dat men met kinderen van deze leeftijd voorzichtig moet omgaan. Het gevaar van de handelingen die met [slachtoffer] zijn verricht moet, gezien de heftigheid die nodig is geweest voor het opgetreden letsel, kenbaar zijn geweest. Het gedrag van verdachte is zodanig gevaarzettend geweest dat het niet anders kan, dan dat hij daarbij ook bewust het aanmerkelijk risico op dodelijk letsel voor lief heeft genomen, zodat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte weliswaar een bekennende verklaring heeft afgelegd; hij heeft deze verklaring echter vrijwel direct weer ingetrokken en bovendien valt er nog wel het een en ander af te dingen op deze bekentenis. Zo lijken de handelingen die verdachte heeft beschreven niet te kunnen zijn gebeurd. De door verdachte beschreven handelingen kunnen volgens de deskundigen de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels niet verklaren. Voorts heeft verdachte de bekennende verklaring voor zijn gevoel onder druk afgelegd. Die druk is onder andere gelegen in de duur en wijze van zijn verhoren.
Gelet op de inhoud van de bekentenis, de druk en de wijze waarop zijn bekentenis vorm heeft gekregen moet geconstateerd worden dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de waarde van die bekentenis.
De verdediging heeft een aantal verschillende scenario’s beschreven over wat er mogelijk gebeurd is met [slachtoffer] die bewuste middag.
In verband daarmee stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat, zolang niet kan worden vastgesteld wat de aard is geweest van de forse geweldsinwerking, het opzet niet kan worden aangetoond. Indien opzet wel bewezen wordt verklaard kan dat opzet niet zonder meer worden doorgetrokken naar het opzet op het overlijden nu het enkel intreden van dat gevolg daarvoor onvoldoende is.
Nu niet vast staat wat er is gebeurd kan niet worden geoordeeld dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank [1]
Op 22 mei 2014 tussen ongeveer 16.00 uur en 18.47 uur is verdachte alleen met zijn zoontje [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 2013, in de woning aan de [adres] te
[woonplaats] [2] , [3] .
Op het moment dat [naam moeder] die middag tegen 16.00 uur de woning verlaat functioneert [slachtoffer] volgens [naam moeder] normaal [4] . Volgens de gezinscoach, die die middag van 13.30 uur tot 15.30 uur in de woning van verdachte is geweest, reageert [slachtoffer] alert en helder [5] . Ook volgens verdachte functioneert [slachtoffer], na het vertrek van [naam moeder], normaal [6] . Op het moment dat verdachte zich realiseert dat het mis is met [slachtoffer], belt hij de ambulancedienst, waarmee hij om 18.41 wordt doorverbonden [7] . [slachtoffer] wordt naar het ZGT te Almelo en vervolgens naar het UMCG te Groningen gebracht alwaar hij op 23 mei 2014 om 18.25 uur komt te overlijden [8] .
De raadsvrouw heeft onder meer betoogd dat verdachte zijn verklaring, waarin hij toegeeft [slachtoffer] omhoog te hebben gegooid en te hebben geschud, onder druk van de verhorende verbalisanten heeft afgelegd. Voor zover de raadsvrouw daarmee een beroep doet op schending van het bepaalde in artikel 29 eerste lid van het Wetboek van Stafvordering, overweegt de rechtbank dat zij dit verweer onbesproken zal laten, nu de rechtbank dit deel van verdachtes verklaring en zijn verklaring dat [slachtoffer] van de bank is gerold/gevallen, bij de bewijsoverwegingen buiten beschouwing laat, omdat die verklaringen niet aansluiten bij wat de hierna te noemen deskundigen Bilo en Soerdjbalie-Maikoe over het ontstaan van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel hebben gerapporteerd.
Het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel, het ontstaan en het gevolg daarvan.
Het rapport van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch patholoog, van
9 september 2014 bevat als bevindingen en als conclusie van die deskundige, zakelijk weergegeven, het volgende.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] en neuropathologisch onderzoek, is onder meer het volgende vastgesteld.
Een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal) met uitbreiding onder de zachte hersenvliezen (subarachnoidaal). Beschadiging van cellen op de overgang van hersenen naar ruggenmerg. Er waren tekenen van vochtophoping en herseninklemming, welke worden gezien als verwikkelingen van bovengenoemde letsels in het hoofd. Herseninklemming leidt doorgaans tot uitval van vitale functies.
Het hersen(vlies)letsel en de schade aan de cellen op de overgang van hersenen naar ruggenmerg zijn bij leven ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd, zoals door hevig schudden (acceleratie-deceleratie), stomp (botsend) geweld, of een combinatie daarvan. De door de oogpatholoog vastgestelde afwijkingen in de oogbollen, namelijk uitgebreide retina bloedingen, glasvocht bloedingen, opticusbloedingen en intra sclerale peripapillaire bloedingen, kunnen volgens hem goed passen in het kader van een acceleratie/deceleratie/impact trauma.
Bovengenoemd hersen(vlies) letsel en de beschadiging van cellen op de overgang van hersenen naar ruggenmerg kunnen niet accidenteel ofwel toegebracht zijn (impact-acceleratie-deceleratie-trauma) of accidenteel zijn (impact door vallen van een grote hoogte, slaan, waarbij impact, deceleratie ontstaat) of een combinatie daarvan. Ook is een schedelbreuk vastgesteld.
En als conclusie:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], wordt het overlijden verklaard door verwikkelingen van ingewerkt heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd. Dit is ontstaan door hevig schudden (acceleratie-deceleratie), stomp (botsend) geweld of een combinatie daarvan [9] .
Het rapport van drs. R.A.C. Bilo, forensisch arts KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst), van 4 december 2014, houdt als bevindingen en als conclusie van die deskundige, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op basis van de bevindingen bij wetenschappelijk onderzoek en de bevindingen bij [slachtoffer] bij leven en na overlijden, kan met betrekking tot het ontstaan van de schedelfracturen onder meer worden geconcludeerd dat de configuratie van de schedelfracturen bij [slachtoffer] wijst op de inwerking van heftig stomp geweld (een trauma waarbij veel kinetische energie werd overgedragen = hoogenergetisch trauma).
De aanwezigheid van de epidurale bloeding bij [slachtoffer] kan alleen worden verklaard als het gevolg van een trauma (de inwerking van stomp botsend geweld).
De subdurale/subarachnoidale bloedingen bij [slachtoffer] zijn zeer veel waarschijnlijker bij een trauma (toedracht: accidenteel, niet-accidenteel, medisch handelen) dan bij een niet herkende aandoening.
Ingeval van een trauma, ongeacht of sprake was van een accidentele of niet- accidentele toedracht, moet sprake zijn geweest van een ernstig incident.
De afzonderlijke bevindingen in en achter het oog bij [slachtoffer] zijn veel tot zeer veel waarschijnlijker bij een trauma met een niet accidentele toedracht dan bij een trauma met een accidentele toedracht.
De combinatie van bevindingen in en achter het oog bij [slachtoffer] zijn zeer veel waarschijnlijker bij een trauma met een niet accidentele toedracht dan bij een trauma met een accidentele toedracht.
Bij [slachtoffer] werden bij neuropathologisch onderzoek afwijkingen gevonden, passend zowel bij direct traumatische beschadiging van hersenweefsel als bij reactieve hypoxische beschadiging van het hersenweefsel in diverse delen van het brein. De klinische verschijnselen die bij [slachtoffer] op en na 22 mei 2014 zijn waargenomen kunnen goed worden verklaard op basis van een ernstige verstoring van de hersenfunctie als gevolg van de ernstige beschadiging van de hersenen.
De verstoring had bij [slachtoffer] een blijvend karakter en heeft uiteindelijk geleid tot zijn overlijden op 23 mei 2015. Dit schedelhersenletsel (weke delen zwelling ter plaatse van de behaarde hoofdhuid, schedelfracturen, epidurale bloeding, subdurale/subarachnoidale bloedingen, encephalopathie, inclusief traumatische axonale schade op de craniocervicale overgang, afwijking in en achter de ogen) is veroorzaakt door de inwerking van mechanisch heftig stomp botsend geweld (hoogenergetisch trauma) [10] .
Het moment waarop volgens de deskundigen het letsel bij [slachtoffer] is toegebracht
Het genoemde rapport van drs. Bilo houdt daarover het volgende in.
Gezien de bevindingen bij onderzoek na overlijden waren de subdurale bloedingen maximaal 24 uur oud. Gezien de ontwikkeling van het klinisch beeld bij leven kan worden geconcludeerd dat de letsels en de combinatie van letsels, die uiteindelijk geleid hebben tot het overlijden, ontstaan zijn na het laatste moment van normaal functioneren en vóór het vaststellen van een klinische noodzaak die op 22 mei 2014 aanleiding vormde voor het zoeken van medische hulp [11] .
In een brief van 2 juni 2014 verklaren beide hiervoor genoemde deskundigen als volgt.
Bij [slachtoffer] bleek sprake van een acuut opgetreden klinische noodsituatie, uiteindelijk resulterend in zijn overlijden. Er werden diverse letsels gevonden, vastgesteld zowel bij leven als tijdens de sectie: bloeduitstorting onder de schedelhuid, schedelbreuk, epidurale bloeding, subdurale bloeding en hersenschade. De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] (klinische noodsituatie + overlijden en letsel) is zeer veel waarschijnlijker bij één ontstaansmoment (of een aantal opeenvolgende geweldsincidenten in zeer korte tijd- seconden, max. minuten) dan bij meer dan één ontstaansmoment, waarbij de incidenten in de tijd langer uit elkaar liggen dan vele minuten-uren [12] .
Ter terechtzitting heeft drs. Bilo het volgende verklaard.
Als op 18.25 uur het overlijden geconstateerd wordt, zijn de subdurale bloedingen maximaal 24 uur voor 18.25 uur ontstaan. Het gaat dus om maximaal 24 uur. Ze kunnen bijvoorbeeld ook 8 of 16 uur vóór 18.25 uur zijn ontstaan [13] .
Ter terechtzitting heeft dr. Soerdjbalie-Maikoe het volgende verklaard.
Ik heb, gelet op de wondgenezingskenmerken, geen enkele reden om aan te nemen dat de schedelbreuk bij dit kind twee weken oud was. Het is naar mijn mening een recent ontstane breuk. Er was ook een epidurale bloeding. Dat ondersteunt mij in mijn aanname dat er een recente bloeding is geweest en dat het epidurale hematoom te maken heeft met het ontstaan van de breuk en dat het dus recent is ontstaan.
Het hele plaatje bezien ben ik van mening dat de schedelbreuk een onderdeel is van het ontstaan van het letsel in het hoofd dat uiteindelijk tot de dood heeft geleid [14] .
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat is komen vast te staan dat het trauma dat het hersenletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt en tot diens overlijden heeft geleid, op 22 mei 2014 is ontstaan na het laatste moment van normaal functioneren van [slachtoffer] en dat op dat moment verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning aanwezig was en dat verdachte dus degene is geweest die het letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte heeft geen (aannemelijke) verklaring gegeven voor het ontstaan van het fatale letsel bij [slachtoffer]. De rechtbank is op basis van de deskundigenrapportages en hetgeen de deskundigen daarover ter zitting hebben verklaard, van oordeel dat het bij [slachtoffer] geconstateerde fatale letsel is ontstaan door inwerking van mechanisch stomp botsend geweld in de vorm van een hoogenergetisch contacttrauma.
De door de verdediging beschreven scenario’s over wat er mogelijke gebeurd is met [slachtoffer] die bewuste middag worden ontkracht door de bevindingen en conclusies van de deskundigen en zijn ook overigens niet onderbouwd, terwijl het dossier evenmin aanwijzingen bevat op basis waarvan één van die scenario’s als aannemelijk kan worden aangemerkt.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte boos opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde doodslag is echter voorwaardelijk opzet voldoende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daartoe is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. De aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht zijn daarbij van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het is algemeen bekend, en dus ook bij verdachte, dat, als een vijf maanden oude baby wordt blootgesteld aan ernstige geweldshandelingen zoals hier bewezen worden verklaard, de kans groot, in ieder geval aanmerkelijk is dat het kind ten gevolge van die handelingen komt te overlijden. Door [slachtoffer] bloot te stellen aan ernstige geweldshandelingen heeft verdachte die kans ook op de koop toegenomen.
Voorbedachten rade/medeplegen
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de voorbedachten rade en het medeplegen niet bewezen kunnen worden, zodat in zoverre vrijspraak moet volgen.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zijn zoon [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair in de eerste plaats is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte de primair in de tweede plaats tenlastegelegde doodslag heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 mei 2014 in de gemeente Almelo opzettelijk een kind genaamd [slachtoffer]
(geboren [geboortedag] 2013), van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet ten aanzien van die [slachtoffer] heftige geweldshandelingen gepleegd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair in de tweede plaats meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het primair in de tweede plaats bewezenverklaarde levert op het misdrijf: doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft opzettelijk met excessief geweld een einde gemaakt aan het leven van zijn vijf maanden oude zoontje [slachtoffer]. Verdachte heeft daarmee het slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Door de bewezenverklaarde doodslag is de rechtsorde ernstig geschokt. De dood van [slachtoffer] heeft groot verdriet en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en met name aan de moeder van [slachtoffer]. Zij zal de rest van haar leven geconfronteerd blijven met het gemis van [slachtoffer]. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder die door de officier van justitie ter zitting is voorgelezen, blijkt hoe diep en intens haar verdriet is en welke psychische en lichamelijke gevolgen het verlies van [slachtoffer] voor haar heeft.
Door geen openheid van zaken te geven over de toedracht van de gebeurtenissen waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen, bemoeilijkt verdachte het verwerkingsproces bij de nabestaanden die met vele onbeantwoorde vragen achterblijven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro justitia rapportages, opgemaakt door A.W.M.M. Stevens, psychiater, op 17 juli 2014 en D. Breuker, psycholoog, op 6 juli 2014.
Beide deskundigen conluderen dat, indien het feit bewezen wordt verklaard, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De conclusie van de deskundigen is gebaseerd op verdachtes eigen verklaring dat hij het kind van zich af heeft gegooid en hem door elkaar heeft geschud.
Nu de rechtbank deze door verdachte ingetrokken en onvoldoende redengevende verklaring niet aannemelijk acht en bij de beoordeling van het bewijs buiten beschouwing laat, neemt de rechtbank het advies van de deskundigen niet over.
Wel is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking op de grens van zwakbegaafdheid en lichte zwakzinnigheid, welke gebrekkige ontwikkeling van invloed was op verdachtes handelen. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van in enige mate verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de hoogte van de straf uitgaan van de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens betrokken de over verdachte door de reclasseringsambtenaar B.J.M. Eijsink opgemaakte rapportage van 26 augustus 2014.
De raadsvrouw verwijst, voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf, naar een arrest van het gerechtshof te Leeuwarden, een vonnis van deze rechtbank en een vonnis van de rechtbank Den Haag en verzoekt de rechtbank om, in geval van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, aansluiting te zoeken bij de straffen die in die zaken zijn opgelegd.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat zij, gelet op de ernst van dit schokkende levensdelict, de kennelijk ernstig gewelddadige toedracht van het bewezenverklaarde feit, de enorme impact die het feit op de nabestaanden heeft gehad, de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de mate van verdachtes toerekeningsvatbaarheid, en zijn standpunt met betrekking tot het bewezenverklaarde feit, redenen ziet om af te wijken van de in genoemde uitspraken opgelegde straffen.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte, afgezien van een veroordeling in 2008 ter zake van een vermogensdelict, zo goed als geen relevante documentatie heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daarbij een door de reclassering en gedragsdeskundigen geadviseerde behandeling, zoals verzocht door de verdediging, is, gelet op de duur van de aan verdachte op te leggen straf, niet aan de orde.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair in de eerste plaats tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair in de tweede plaats tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair in de tweede plaats meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair in de tweede plaats bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. F.C. Berg, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.

Voetnoten

1.Als hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, dan zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost Nederland met nummer 2014052683 van 12 augustus 2014. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 januari 2015, inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van bevindingen (tijdlijn) van [verbalisant 1], pagina 256 t/m 262.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 2] van 11 juni 2014, pagina 333 en 336.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] van 27 mei 2014, pagina 442.
6.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 januari 2015, inhoudende de verklaring van verdachte.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] van 26 mei 2014, pagina 70 t/m 73.
8.Een verslag van [verbalisant 4] van 23 mei 2014, Bijlage 1.2.1 bij stamproces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 1518 t/m 1520.
9.Het rapport pathologie onderzoek van 9 september 2014 van arts en forensisch patholoog
10.Het rapport forensische kindergeneeskunde van 4 december 2014 van drs. R.A.C. Bilo, forensisch arts KNMG, pagina 4 t/m 46.
11.Het rapport forensische kindergeneeskunde van 4 december 2014 van drs. Bilo, voornoemd, pagina 46.
12.Een brief van dr. Soerdjbalie-Maikoe en drs. Bilo, beiden voornoemd van 2 juni 2014, bijlage 1.3.10 bij stam proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 1552 t/m 1555.
13.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 januari 2015, inhoudende de verklaring van drs. Bilo, voornoemd.
14.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 januari 2015, inhoudende de verklaring van dr. Soerdjbalie-Maikoe, voornoemd.