4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De zaak is gestart nadat [slachtoffer] op dinsdag 16 september 2014 op het politiebureau is gekomen met de melding dat haar vriend, verdachte, dat afgelopen weekend had geprobeerd haar te doden. Volgens [slachtoffer] was verdachte van plan om, nadat hij [slachtoffer] had gedood, zichzelf van het leven te beroven. [slachtoffer] heeft geen aangifte tegen verdachte willen doen, maar heeft wel een uitgebreide verklaring afgelegd. Het openbaar ministerie heeft besloten tot ambtshalve vervolging over te gaan.
Verdachte heeft over het feit zelf geen verklaring willen afleggen en heeft zich zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft wel verklaard dat hij al jaren met suïcidale gedachten rondliep en dat hij zichzelf die vrijdag 12 september 2014 van het leven wilde beroven. Hij heeft verklaard dat hij om die reden in dat weekend meer pillen Oxynorm van 5 milligram had genomen dan anders. Er waren, zo verklaart verdachte, nog een aantal pillen over die in een leeg sigaretten pakje in de slaapkamer lagen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij wist dat een overdosering Oxynorm tot gevolg kon hebben dat je ademhalingsproblemen kon krijgen, je ervan in coma kon raken en de dood tot gevolg kon hebben. Verder heeft verdachte bekend dat hij het mes in de vuilniszak heeft gedaan.
[slachtoffer] heeft op 16 september 2014 tegenover de politie - voor zover van belang - het volgende verklaard:
(...) Ik ben afgelopen vrijdagmorgen wakker geworden. Dat was dus 12 september 2014.
(...) Ik kreeg die ochtend van [verdachte] een glas water met daarin opgelost een paracetamol. In
ieder geval dacht ik dat dat in het glas water zat. (...) [verdachte] geeft dit vaak aan mij. De ene keer
lost hij de pil in het water op en de andere keer krijg ik het tabletje met een glas water van
hem aangereikt. (...) Ik weet niet hoeveel tijd er tussen zat, maar ik voelde mij misselijk
worden. ik ben naar de wc gestrompeld, maar het lukte mij niet om over te geven. Ik ben weer naar de keuken gegaan en het lukt me om in de gootsteen over te geven (...) Ik
weet niet wat er daarna gebeurd is. Ik weet alleen dat ik op een gegeven moment wakker
werd. Ik zag [verdachte] zijn gezicht boven mijn gezicht en ik zag een mes. Ik raakte helemaal in
paniek. Ik had direct in de gaten dat hij mij van mijn leven wilde beroven. Dat speelde direct
door mijn hoofd. Ik ben me gaan verweren en ik ben onder hem uit gekomen. [verdachte] leunde op
dat moment met zijn lichaam op mijn lichaam. (...) Ik ben toch onder hem uitgekomen.
(..) Ik kan moeilijk terughalen wat er verder gebeurd is. Ik weet dat ik lichamelijk en geestelijk wegzak. (...) We zijn vervolgens het hele weekeinde in bed gebleven. Ik heb veel geslapen en we hebben met elkaar gesproken. (...). [verdachte] vertelde dat hij aan zelfmoord dacht (..) [verdachte] vertelde dat hij die vrijdagochtend vier morfinepillen in het glas water had opgelost. Hij heeft mij na het eten van de bak yoghurt nog een glas water gegeven met daarin twee pillen morfine. [verdachte] hoopte dat ik in coma zou raken en zou overlijden, hij zei dat hij zelf twee morfinepillen had ingenomen. Toen hij door had dat ik niet door de pillen dood zou gaan wilde hij mij doden met het mes. Hij vertelde dat hij wel een half uur naast mij heeft gelegen met het mes in zijn handen. Dat hij bij zichzelf heeft nagedacht hoe hij mij in een steek dood zou kunnen maken. Zodat ik niet zou lijden. (...) Ik weet ook niet of hij mij gestoken heeft of dat ik door het wakker worden in het mes terecht ben gekomen. (...) De wond begon direct te bloeden. Mijn nachthemd en een dekbedhoes zaten onder het bloed. Mijn wond zit onder mijn kin op mijn hals. (...) [verdachte] heeft benoemd dat hij een poging doodslag heeft gepleegd dit weekeinde. (...) [verdachte] heeft gezegd dat het zijn bedoeling was om door deze actie met de morfine ons samen van kant te maken. [verdachte] wilde zichzelf in het mes laten vallen en zo een eind aan zijn leven maken. (...) Ik heb dit hele weekeinde in onze slaapkamer doorgebracht. Dat was een eigen keuze. [verdachte] dwong mij hier niet toe. (...) Het mes is in de vuilnisbak gegooid. Dat heeft [verdachte] gedaan. (...) [verdachte] had de strip met morfinepillen van een cliënt van hem gekregen. (...) Ik heb dit weekeinde wel een paar keer toegegeven dat ik ook wel zelfmoord wilde plegen. Blijkbaar word je erdoor beïnvloed. Je hebt een lading morfine gehad en [verdachte] heeft mij overgehaald. (..)
(...) [verdachte] heeft dit weekeinde toegegeven dat hij toen al zelfmoord wilde
plegen met mij erbij.
[slachtoffer] heeft vervolgens tijdens het verhoor van 6 oktober 2014 - voor zover van belang - verklaard (V= verbalisant, A= aangever):
(..) Hij vertelde mij dat hij die morfine van [slachtoffer] had gekregen. V: wat kan je over foto 23
vertellen? A: dit is een kussen of kussensloop. Daar heb ik ook bloed in gehad omdat ik daar
met mijn hoofd op lig. Dit is bloed van mij. Ik zag dat [verdachte] ook bloed in zijn onderbroek had.
Hij vertelde dat hij het mes had geprobeerd op zijn been om te kijken of het mes scherp
genoeg was. Daardoor had hij bloed in zjjn boxershort. Dit heeft [verdachte] die vrijdag verteld.
V: Wat kan je over foto 24 vertellen? A: dat is mijn nachtjapon. Het was inderdaad een
slachtpartij. V: wat kan je over foto 25 vertellen? Dat is de onderbroek waar ik het over had.
het kan ook de onderbroek zijn die hij aanhad toen hij mij aanviel, (...) V: Ik heb nog een
foto met een mes. Mag ik die tonen? A: Als dat het mes is dat uit de vuilnis komt dan is dat
het mes. Ik doe normaal gesproken geen mes in de vuilnis.
[slachtoffer] heeft verder op 1 juli 2015 een verklaring bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegd.Hoewel deze verklaring op veel punten grotendeels overeenkomt met de verklaring zoals afgelegd bij de politie, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] in alle afgelegde verklaringen niet eenduidig over de toedracht van de verwonding aan haar hals is geweest. [slachtoffer] weet zelf niet of zij door verdachte met het mes is gesneden of dat zij bij het wakker worden in het mes terechtgekomen is. De rechtbank ziet in deze variaties over de toedracht echter op voorhand geen reden haar verklaring ongeloofwaardig te achten. [slachtoffer] heeft immers bij het afleggen van haar verklaringen aangegeven dat zij delen van de film kwijt is, die zij niet heeft proberen in te vullen. Zoals hiervoor weergegeven heeft zij verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd dat hij, nadat gebleken was dat de aan haar toegediende pillen Oxynorm niet het effect hadden dat zij het leven zou laten, haar met een mes heeft geprobeerd te doden. Aangezien verdachte niet over het gebeurde heeft willen verklaren, zal de rechtbank nagaan in hoeverre er in de overige bewijsmiddelen in het dossier steun voor de verklaring van [slachtoffer] aanwezig is en van welk scenario dient te worden uitgegaan.
De rechtbank bespreekt daartoe de bewijsmiddelen en overweegt daarbij als volgt.
Op 16 september 2014 is verdachte in zijn woning aangehouden, terwijl hij zich op dat moment had opgesloten in de badkamer en dreigde zichzelf van het leven te beroven. Vervolgens heeft op 17 september 2014 een doorzoeking in de woning plaatsgevonden. Over 16 september 2014 en de doorzoeking is - onder meer - het volgende gerelateerd:
- op aanwijzing van verdachte is het mes in een vuilniszak gevonden;
- in de wasmachine is bebloed beddengoed, een overtrek en twee kussenslopen, aangetroffen; - in de gang is een boxershort aangetroffen met aan de linkerkant, onderaan, een bloedvlek. Tevens is daar een bebloed shirt aangetroffen;
- onder het nachtkastje in de slaapkamer zijn in een sigarettendoosje twee medicijnstrips gevonden met - volgens het opschrift - Oxynorm 5mg. In een van deze strips waren drie capsules aanwezig waarop stond ONR 5. De overige strips waren leeg. In het aangetroffen sigarettendoosje was nog losse soortgelijke capsule aanwezig. In de leren jas die op het bed lag zaten in de rechter buitenzak twee soortgelijke capsules ONR 5.
Getuige [getuige 1] heeft bevestigd dat [slachtoffer] zich op 12 september 2014 ziek had gemeld. Ze heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat verdachte had geprobeerd om hen samen door middel van morfine van het leven te beroven. [slachtoffer] had, nadat verdachte haar een glas water met daarin - volgens [slachtoffer] - paracetamol had gegeven, overgegeven in de gootsteen. [slachtoffer] heeft [getuige 1] verder verteld dat ze daarna moe is geworden en op bed is gaan liggen om te slapen. In afwijking van de verklaring van [slachtoffer] bij de politie en de rechter-commissaris, zou [slachtoffer] [getuige 1] vervolgens hebben verteld dat zij, terwijl zij lag te slapen, had gevoeld dat zij door verdachte werd gesneden in de hals. [slachtoffer] heeft verder aan [getuige 1] verteld dat ze toen wakker is geworden en dat ze bleek te zijn gesneden in haar halsstreek. Daarna hadden [slachtoffer] en verdachte volgens [slachtoffer] het hele weekend in de slaapkamer doorgebracht en gesproken over zelfmoord en aangrenzende onderwerpen, aldus [getuige 1] .
Getuige [getuige 2] heeft op 7 oktober 2014 een verklaring afgelegd. Zij
heeft - voor zover van belang - verklaard:
(..) Amitriptiline dat is het vaak wat [verdachte] van mij wegnam. Samen met de Oxynorm. (...) V:U zei net dat [verdachte] dit van u wegnam. A: Ja, dat klopt. Ik heb hem ook eens een strip gegeven. (...) Hij dacht dat hij daar dood aan zou gaan.(...). Dat vertelde hij inderdaad zelf. Het laatste telefoongesprek, 15 september vertelde hij mij “het is niet gelukt. Godverdomme had ik gedacht dat ik aan die -‘ medicijnen dood zou gaan. ik heb er vorige week drie genomen. Toen heb ik zaterdag 12 pillen genomen en ik heb alleen maar geslapen en nu ben ik godverdomme nog niet dood.” (...).
Op basis van de verklaring van [slachtoffer] , de bevindingen in de woning en de verklaring van de verdachte heeft dr. I.J. Bosman
,apotheker-toxicoloog, van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzoek gedaan naar het medicijn Oxynorm.Bloedonderzoek bij [slachtoffer] mocht niet meer baten gelet op het tijdsverloop tussen 12 september 2014 en het moment waarop zij zich bij de politie heeft gemeld. Er is onderzoek gedaan naar bij [slachtoffer] afgenomen haren. De conclusie van het NFI is dat geen sporen van de werkzame stof van Oxynorm in de haren zijn aangetroffen. Bosman heeft overwogen: ‘Dit suggereert dat er geen blootstelling is geweest aan deze stof in de drie maanden voorafgaande aan de haarafname.’ Maar ook: ‘Sommige stoffen worden niet goed opgenomen in haren. De afwezigheid van stoffen in haren sluit incidenteel gebruik daarom niet uit.’
Aan de deskundige zijn eveneens algemene vragen gesteld over de werking en bijwerkingen van Oxynorm. De bijwerkingen kunnen onder meer zijn: misselijkheid, braken, duizeligheid, sufheid, verwardheid, angst; en bij overdosering onder meer: ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel, waaronder coma, onderkoeling, shock en overlijden’. De symptomen zoals door [slachtoffer] zijn beschreven (misselijkheid, braken, verlies van bewustzijn) kunnen passen bij het gebruik van Oxyconorm het werkzame bestanddeel van Oxynorm. Er kunnen geen uitspraken gedaan worden over de ernst van de concrete dosering.
Verder heeft P.G. de Groot, forensisch arts bij de GGD, op 26 februari 2015 een letselrapport over het letsel van [slachtoffer] opgemaakt. Dit rapport beantwoordt een aantal vragen die ten aanzien van het letsel zijn gesteld. Het rapport houdt - onder meer - in:
(..)
Waaruit bestaat het letsel?
Aan de voorzijde van de hals, een fractie rechts van het midden en even boven de
adamsappel, wordt een scherp begrensde huidonderbreking gevonden. De lengte bedraagt 2,5 cm. De wondranden zijn iets onregelmatig en wijken tot 0,8 cm. De wondbodem is wisselend
bedekt met een dun, gelig beslag. De wondranden zijn licht naar binnen getrokken.
(..)
Hoe kunnen deze letsels ontstaan?
Het letsel in de hals is passend bij mechanisme insnijding met een scherp voorwerp,
bijvoorbeeld een mes. Het beslag op de wondbodem en het licht naar binnen trekken van de
wondranden duidt erop dat het letsel op het moment van observatie niet vers is. Het is
waarschijnlijk ruim ouder dan 24 uur, mogelijk enige dagen.
Is het waarschijnlijker dat het letsel past bij het opzettelijk toebrengen ervan of kan het zijn
ontstaan door of tijdens de worsteling die na het ontwaken van [slachtoffer] heeft
plaatsgevonden?
Ten aanzien van de insnijding in de hals gezien het feit dat het hier één enkele insnijding
betreft, horizontaal verlopend en bijna in de middellijn van de hals gelegen, is een opzettelijk
toebrengen waarschijnlijker dan een toebrengen tijdens een worsteling. (..)
Op aanvullende vragen heeft De Groot ook geantwoord dat het scenario van een schermutseling gelet op het letsel niet erg voor de hand ligt. Het scenario van omhoog komen tegen het mes aan zou louter op toeval berusten en is daardoor minder waarschijnlijk. Wederom constateert De Groot dat de verwonding wijst op een zekere mate van controle, op basis waarvan het scenario van opzettelijk toe brengen van het letsel het meest waarschijnlijk is.
D. Botter, forensisch arts bij het NFI, heeft in opdracht van de rechter-commissaris eveneens een rapport opgemaakt, d.d. 3 september 2015.Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de aard en mogelijke oorzaken van letsels die op 16 september 2014 zouden zijn vastgesteld bij [slachtoffer] . Hiertoe waren foto’s, een GGD-letselrapportage en diverse processen-verbaal beschikbaar. Botter is een drietal scenario’s voorgelegd, op welke wijze het letsel bij [slachtoffer] heeft kunnen ontstaan, te weten:
het letsel is opzettelijk toegebracht door middel van steken;
het letsel is ontstaan door of tijdens een worsteling die na het ontwaken van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden;
het letsel is ontstaan doordat [slachtoffer] door het wakker worden in het mes terecht is gekomen, bijvoorbeeld doordat [slachtoffer] van schrik plotseling omhoog kwam in het mes.
Vervolgens is Botter de vraag gesteld of op basis van het letsel één van de scenario’s waarschijnlijker is dan de andere scenario’s, en in welke mate. Tenslotte is de vraag gesteld of één van de scenario’s is uit te sluiten.
Botter heeft wat betreft de aard van het letsel vastgesteld:
Ad 1:
Aan de voorzijde van de hals bevindt zich een scherprandige huidperforatie. Een dergelijk letsel wordt veroorzaakt door uitwendige inwerking van mechanisch geweld, uitgeoefend met een snijdende en/of stekende en/of drukkende beweging met een scherprandig voorwerp zoals bijvoorbeeld een mes, schaar of glasscherf, etc. Indien het mes zoals afgebeeld in het proces-verbaal (SIN AAGAOO23NL) een scherprandig lemmet heeft, bezit het de fysieke kenmerken om een dergelijk letsel te kunnen veroorzaken. Uit de medische verklaring van de behandelend arts blijkt dat de wond een oppervlakkige klieving betrof, beperkt tot de dikte van de huid en de onderhuidse vetlaag (zie onderstaande afbeelding 2). De verhouding
tussen de wondlengte en de wonddiepte maakt een steekbeweging als causale manoeuvre minder waarschijnlijk dan een snijbeweging of druk met (of tegen) een scherprandig voorwerp.
Ten aanzien van de drie scenario’s overweegt Botter als volgt:
Scenario A:
De verhouding tussen de wondlengte en de wonddiepte maakt een steekbeweging als causale manoeuvre minder waarschijnlijk dan een snijbeweging of druk met (of tegen) een scherprandig voorwerp. Indien sprake is geweest van een steekbeweging, dan zal de steekrichting niet binnenwaarts zijn gericht, maar uitgevoerd zijn als een schampsteek langs de voorzijde van de hals, vergelijkbaar met een snijbeweging.
Scenario B
Het letsel aan de hals is meest waarschijnlijk veroorzaakt door een snijbeweging of druk met (of tegen ) een scherprandig voorwerp tegen de hals. Hierbij is niet in mate van waarschijnlijkheid nader aan te geven of dit heeft plaatsgevonden tijdens een worsteling. Hierbij is in mate van waarschijnlijkheid nader aan te geven of dit heeft plaatsgevonden tijdens een worsteling. Het vrijwel horizontale verloop van de wond, het ontbreken van krasvormige uitlopers bij een of beide wondhoeken zijn wondkenmerken die pleiten tegen ontstaan van de wond tijdens een snel-dynamische schermutseling. Het ontstaan in een dergelijk scenario kan echter niet worden uitgesloten. De wondkenmerken passen meer bij een scenario waarbij in een min of meer gecontroleerde situatie een snede is aangebracht cq. achterwaartse druk met een mes heeft plaatsgevonden.
Scenario C
Het letsel aan de hals is meest waarschijnlijk veroorzaakt door een snijbeweging of druk met (of tegen) een scherprandig voorwerp tegen de hals. Alhoewel de dynamiek van dit scenario C niet nader wordt omschreven moet het op grond van de wondkenmerken mogelijk worden geacht dat het letsel op deze wijze heeft kunnen ontstaan.
(..)
AD vraag 5: is op basis van het vastgestelde letsel een van de genoemde scenario’s waarschijnlijker dan de andere scenario’s? In welke mate?
Het letsel aan de hals is meest waarschijnlijk veroorzaakt door een snijbeweging of druk met (of tegen) een scherprandig voorwerp tegen de hals. De wondkenmerken passen meer bij een scenario waarbij in een meer gecontroleerde situatie een snede is aangebracht cq achterwaartse druk met een mes heeft plaatsgevonden. De verhouding tussen de wondlengte en de wonddiepte maakt een steekbeweging als causale beweging minder waarschijnlijk. Scenario a is daarmee minder waarschijnlijk dan de scenario’s b en c, maar niet uitgesloten als mogelijkheid. (..)
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] en de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen als volgt:
- de letselrapportages van De Groot en Botter bevestigen dat de verwonding in de hals van [slachtoffer] kan passen bij een insnijding met een scherp voorwerp, bijvoorbeeld een mes, in een gecontroleerde situatie;
- het bebloede beddengoed en het bebloede nachthemd van [slachtoffer] die in de woning van verdachte zijn aangetroffen passen bij de verklaring van [slachtoffer] dat zij bij het wakker worden aan het bloeden was en dat zij vervolgens heeft geprobeerd onder verdachte uit te komen en zich door het bed heen heeft bewogen;
- de bebloede boxershort, en met name de plek waar de bloedvlek is gesitueerd, past bij de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte tegen haar had gezegd dat hij eerst zichzelf met een snijbeweging op zijn been een wond heeft toegebracht om te kijken of het mes scherp genoeg was;
- de verklaring van [getuige 1] sluit op hoofdpunten aan bij de verklaring van [slachtoffer] over het gebeurde op 12 september 2014;
- het feit dat het mes is aangetroffen in de vuilniszak komt overeen met de verklaring van [slachtoffer] , en ook van verdachte zelf, dat verdachte het mes daar in heeft gestopt;
- de aangetroffen strippen en ampullen Oxynorm ondersteunen de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar heeft verteld dat hij haar Oxynorm had toegediend;
- de verklaring van [getuige 2] dat verdachte tegen haar had gezegd dat hij dacht dat hij door het innemen van de Oxynorm zou komen te overlijden, ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte dacht dat door het innemen van de pillen Oxynorm hij zelf, en ook [slachtoffer] , het leven zouden laten.
De stelling van de verdediging dat de (lege) strips Oxynorm die zijn aangetroffen niet overeenkomen met de aantallen pillen die verdachte aan [slachtoffer] zou hebben toegediend, acht de rechtbank niet relevant. Gezien de verklaring van [getuige 2] dat zij verdachte ook wel eens een strip (zonder betaling) heeft gegeven en het feit dat ook Oxynorm in - onder meer - de jas van verdachte is aangetroffen, is niet uitgesloten dat er ten tijde van het feit meerdere strippen/ampullen Oxynorm, en op andere plekken in de woning, aanwezig zijn geweest. Het feit dat door het NFI in het haar van [slachtoffer] geen sporen van Oxynorm zijn aangetroffen, sluit, gezien wat hiervoor uit het rapport van het NFI is opgenomen, niet uit dat [slachtoffer] incidenteel, en wel op die 12 september 2014, Oxynorm heeft binnengekregen. Daarbij wordt door het rapport van het NFI bevestigd dat een overdosis Oxynorm kan leiden tot de dood.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op essentiële punten wordt gesteund door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] daarom geloofwaardig en betrouwbaar en zal van de juistheid daarvan uitgaan. De rechtbank acht op grond van deze verklaring en de overige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [slachtoffer] , met de bedoeling haar van het leven te beroven – kort samengevat - eerst tot tweemaal toe Oxynorm, opgelost in water, heeft toegediend en vervolgens met een mes haar in de halsstreek heeft verwond. Wat betreft de wijze waarop het letsel aan de keel/hals is toegebracht acht de rechtbank de conclusies van de deskundigen De Groot en Botter van belang. Hoewel door Botter van de drie voorgestelde scenario’s niet één wordt uitgesloten, is volgens hem het meest waarschijnlijk dat het letsel door een gecontroleerde snijbeweging is toegebracht. Ook De Groot is tot dezelfde conclusie gekomen. Dit scenario past ook bij de verklaring van [slachtoffer] dat zij op een gegeven moment wakker is geworden, verdachte boven zich heeft zien hangen, en vervolgens heeft gemerkt dat zij op dat moment al bloedde. Het ter zitting door de raadsman geschetste scenario dat [slachtoffer] , toen verdachte afscheid van haar nam, zich per ongeluk aan het mes heeft verwond, wordt weerlegd door de conclusie van de deskundigen, maar ook door de verklaring van [slachtoffer] . De rechtbank gaat uit van het scenario dat verdachte door middel van een gecontroleerde snijbeweging het letsel aan de hals/keel van [slachtoffer] heeft toegebracht. [slachtoffer] is echter wakker geworden en zij heeft weten te ontkomen.
De vraag die vervolgens aan de orde komt is of sprake is geweest van voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, met slechts een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het voornemen had om op
12 september 2014 samen met [slachtoffer] uit het leven te stappen. Verdachte heeft daartoe Oxynorm 5 mg in huis gehaald en heeft getracht [slachtoffer] een zodanige dosis, in water, te geven dat zij in coma zou raken en zou komen te overlijden. Tussen het moment dat verdachte [slachtoffer] een eerste glas met Oxynorm heeft gegeven en het moment dat [slachtoffer] heeft overgegeven, is de nodige tijd verstreken. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens nog een glas met Oxynorm gegeven; nog steeds met het doel haar te drogeren. Op het moment dat verdachte heeft gemerkt dat [slachtoffer] als gevolg van de toegediende Oxynorm niet kwam te overlijden, heeft hij een half uur naast haar gelegen met een mes in zijn hand, zich bedenkend hoe hij haar in één keer om het leven zou kunnen brengen. Verdachte heeft daarbij het mes eerst op zijn eigen been uitgeprobeerd om zeker te weten dat dit scherp genoeg was om [slachtoffer] te kunnen verwonden. Vervolgens heeft verdachte met een gecontroleerde snijbeweging een potentieel dodelijke wond ter hoogte van de hals van [slachtoffer] , aangebracht. Gezien deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte - in ieder geval - vanaf het moment dat hij [slachtoffer] voor de tweede keer Oxynorm heeft toegediend tot aan het moment dat hij in hals van [slachtoffer] is begonnen te snijden, alle gelegenheid heeft gehad om na te denken en zich rekenschap te geven van zijn voorgenomen besluit dat hij [slachtoffer] van het leven wilde beroven. Van contra-indicaties zoals hiervoor bedoeld is niet gebleken.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de wijze van ten laste leggen stelt de rechtbank vast dat na het gedeelte “meerdere pijnstillers en/of andere medicatie, opgelost in water, aan die [slachtoffer] heeft gegeven, waardoor die [slachtoffer] werd versuft/gedrogeerd” de woorden “en/of” in de tenlastelegging zijn toegevoegd. Het is kennelijk de bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest dat het toedienen van de pijnstillers/medicatie als zelfstandig middel tot het doden van die [slachtoffer] moet worden beschouwd. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank merkt nog op dat het proces-verbaal bevindingen, pagina 118-120, voorzover dat de verklaring van verdachte bevat, niet voor het bewijs is gebruikt. Bespreking van het Salduz-verweer kan daarom achterwege blijven.