4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [slachtoffer 1] ;
- verklaring verdachte.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen enkel de diefstal wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Verdachte is primair de diefstal van een auto, merk Alfa Romeo, ten laste gelegd. Subsidiair wordt hem de opzetheling en meer subsidiair de schuldheling van die auto verweten.
Verdachte heeft ontkend de auto te hebben gestolen. Hij heeft verklaard dat hij op enig moment wel in de auto heeft gezeten nadat hij door een vriend van hem was opgehaald. Verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat de auto van diefstal afkomstig is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is geweest die de diefstal van de auto heeft gepleegd. Hoewel verdachte de auto wel op enig moment, als bijrijder, voorhanden heeft gehad is op grond van de stukken niet vast te stellen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto heeft geweten, al dan niet in de zin van voorwaardelijke opzet, of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze auto van diefstal afkomstig was. Verdachte zal van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [naam 1] namens [bedrijf] ;
- verklaring verdachte.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Verdachte is primair ten laste gelegd de diefstal van een auto, merk Peugeot 205. Subsidiair wordt hem de opzetheling en meer subsidiair de schuldheling van die auto verweten.
Verdachte heeft ontkend de auto te hebben gestolen. Hij heeft verklaard dat hij wel op enig moment in de auto als bijrijder heeft gezeten, nadat hij door een vriend van hem was opgehaald. Verdachte weet echter niet hoe het kan dat een autosleutel van deze auto is aangetroffen in de schuur van zijn zus waar verdachte had verbleven. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet heeft geweten dat de auto van diefstal afkomstig is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die de diefstal van de auto heeft gepleegd.
Dat verdachte niet wist dat hij de sleutel van deze auto onder zich had, acht de rechtbank mede gelet op de verklaring van zijn zus, [naam 2] , niet geloofwaardig. Volgens haar verklaring heeft verdachte haar op 9 augustus 2015 gebeld en heeft hij tegen haar gezegd dat deze autosleutel zich, samen met een andere autosleutel, op de vriezer in de schuur bevond en dat hij deze later op zou komen halen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dus feiten en omstandigheden aanwezig die zodanig wijzen op betrokkenheid van verdachte bij het aan hem verweten feit, dat van hem enige verklaring met betrekking tot de herkomst van de sleutel en de auto in kwestie mag worden verlangd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte, nu hij geen redelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het in bezit krijgen van de sleutel en de herkomst van de Peugeot in kwestie, niet te goeder trouw is geweest op het moment dat hij de auto, al dan niet als bijrijder, voorhanden heeft gekregen. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte - in ieder geval - willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de auto van misdrijf afkomstig was en dat verdachte zich derhalve schuldig gemaakt aan opzetheling.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het primair ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte van [slachtoffer 4] ;
- verklaring verdachte.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
Verdachte is primair de diefstal van drie computers ten laste gelegd. Subsidiair wordt verdachte de opzetheling en meer subsidiair de schuldheling van één van deze computers verweten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is geweest die de diefstal van de drie computers heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [slachtoffer 5] ;
- verklaring verdachte.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
Verdachte is primair de diefstal van een boot ten laste gelegd. Subsidiair wordt hem de opzetheling en meer subsidiair de schuldheling van deze boot verweten.
Verdachte heeft ontkend de diefstal van deze boot te hebben gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij de boot van een goede bekende heeft geleend.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die de boot heeft gestolen. Hoewel verdachte de boot wel op enig moment voorhanden heeft gehad, is op grond van de stukken niet vast te stellen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot heeft geweten, al dan niet in de zin van voorwaardelijke opzet, of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze boot van diefstal afkomstig was. Verdachte zal van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde:
Verdachte is primair de diefstal van de autosleutel van het merk Chrysler ten laste gelegd. Subsidiair wordt hem de opzetheling en meer subsidiair de schuldheling van deze autosleutel verweten.
Verdachte heeft ontkend de diefstal van de autosleutel te hebben gepleegd. Hij heeft verklaard de autosleutel te hebben gevonden en dat hij deze daarna onder zich heeft gehouden.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 7] heeft de diefstal van de autosleutel op 9 augustus 2015 tussen 00.30 en 6.30 uur plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft de zus van verdachte verklaard dat haar man verdachte op diezelfde ochtend om 8.00 uur slapend in hun schuur heeft aangetroffen. Verdachte is toen reeds in het bezit van de desbetreffende autosleutel geweest. Met name gezien de zeer korte tijdspanne die is gelegen tussen de diefstal en het moment dat verdachte in de schuur, in het bezit van de autosleutel, is aangetroffen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de autosleutel heeft gevonden niet geloofwaardig. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd.