ECLI:NL:RBOVE:2015:5240

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
168395 / FT-RK 15.340
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Wsnp-verzoek wegens niet te goeder trouw handelen ten aanzien van schuld aan voormalig echtgenote

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) van een alleenstaande man van 53 jaar, hierna te noemen verzoeker. Verzoeker heeft een schuldenlast van € 29.652,25, waaronder een aanzienlijke schuld van € 28.280,57 aan zijn voormalige echtgenote, die is ontstaan na de echtscheiding in 2007. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van onvoldoende aannemelijkheid dat verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.

Tijdens de zitting op 12 mei 2015 heeft verzoeker verklaard dat de schuld aan zijn voormalige echtgenote voortvloeit uit de boedelverdeling. Hij heeft echter geen verklaring gegeven voor de forse toename van de schuld van € 8.973,65 naar € 28.280,57. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in 2012 een verzekeringsuitkering van € 15.045,00 heeft ontvangen, maar deze heeft hij niet aan zijn voormalige echtgenote betaald. In plaats daarvan heeft hij deze uitkering aan zijn moeder betaald, wat de rechtbank als een benadeling van zijn voormalige echtgenote beschouwt.

De rechtbank concludeert dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest in zijn financiële handelen, vooral gezien het feit dat hij ook twee auto’s in zijn bezit had, maar geen aflossingen heeft gedaan op de schuld aan zijn voormalige echtgenote. De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet de intentie heeft om zijn schulden op een saneringsgezinde manier aan te pakken, wat leidt tot de afwijzing van zijn verzoek om schuldsanering. De beslissing is genomen door mr. E. Venekatte en het hoger beroep kan binnen acht dagen na de uitspraak worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 168395 / FT-RK 15.340
Datum uitspraak: 26 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker,
verder ook te noemen: [verzoeker] .

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 12 mei 2015. Ter zitting is [verzoeker] verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Op 21 mei 2015 is ter griffie een brief met bijlagen van [verzoeker] ontvangen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] is een alleenstaande man van 53 jaar. Hij is in 2007 gescheiden van zijn toenmalige echtgenote.
[verzoeker] ontvangt een Participatiewet-uitkering van € 912,79 per maand.
De schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal € 29.652,25, waaronder een schuld aan GGN Tijhuis & Partners (inzake [A] ) van € 28.280,57.
Deze schuld heeft betrekking op een aan zijn voormalige echtgenote in verband met de boedelverdeling te betalen vergoeding.
De toelichting van [verzoeker]
Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat de schuld aan zijn voormalige echtgenote is ontstaan door de boedelverdeling. Volgens [verzoeker] moet hij op basis van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ongeveer € 28.000,00 aan zijn voormalige partner betalen. [verzoeker] heeft verklaard dat de in 2011 uit zijn woning gestolen sieraden wel volledig verzekerd waren, maar dat slechts de helft van de waarde aan hem wordt vergoed omdat hij slechts voor de helft eigenaar was van de sieraden. De in 2012 ontvangen verzekeringsuitkering heeft [verzoeker] gebruikt voor het aflossen van een schuld aan zijn ouders. Zodra de verzekeringsuitkering binnen was, heeft [verzoeker] dit geld aan zijn moeder betaald. [verzoeker] heeft het geld niet aan zijn voormalige echtgenote betaald, omdat hij haar wilde betalen van de opbrengst van de verkoop van een auto. De auto is uiteindelijk niet verkocht, omdat [verzoeker] de auto niet beneden de marktwaarde wilde verkopen. Later heeft [verzoeker] verklaard dat de auto al vanaf 2006 op naam van zijn moeder staat en hij geen zeggenschap heeft over de auto.
De overwegingen van de rechtbank
Allereerst overweegt de rechtbank dat geen acht zal worden geslagen op de inhoud van het schrijven van [verzoeker] van 21 mei 2015, nu de behandeling van de zaak op dat moment reeds was gesloten.
Ten aanzien van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank doelt hierbij op de schuld aan GGN Tijhuis & Partners (inzake [A] ). De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het verzoekschrift blijkt dat [verzoeker] een schuld aan zijn voormalige echtgenote heeft van
€ 28.280,57. Deze schuld is ontstaan na de echtscheiding en heeft betrekking op de boedelverdeling. Uit het als bijlage bij het verzoekschrift gevoegde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat [verzoeker] in 2013 is veroordeeld tot betaling van € 8.973,65 aan zijn voormalige echtgenote. Deze schuld is blijkens het verzoekschrift kennelijk opgelopen tot een bedrag van maarliefst € 28.280,57. [verzoeker] heeft ondanks herhaaldelijke vragen hierover ter zitting geen verklaring gegeven over de stijging van de schuld van € 8.973,65 naar € 28.280,57. Nu [verzoeker] hierover geen duidelijkheid heeft gegeven en thans nog steeds niet duidelijk is waar het ‘verschil’ van bijna € 20.000,00 op ziet, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van deze schuld te goeder trouw is geweest.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] moet worden verweten dat hij de schuld aan zijn voormalige echtgenote onbetaald heeft gelaten. [verzoeker] heeft blijkens voornoemd arrest in 2012 een verzekeringsuitkering van € 15.045,00 ontvangen. Deze verzekeringsuitkering betreft de vergoeding van de helft van de waarde van de in 2011 uit de woning van [verzoeker] gestolen sieraden. De rechtbank had de nadien (gestolen) sieraden eerder bij vonnis van 23 februari 2011 aan de voormalige echtgenote van [verzoeker] toebedeeld. Nu de sieraden nadien zijn gestolen, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat [verzoeker] in verband met de door hem ontvangen schadevergoeding € 14.877,50 aan zijn voormalige echtgenote moet betalen. Het gerechtshof heeft hierbij overwogen dat het op de weg van [verzoeker] lag ervoor te zorgen dat de sieraden zodanig verzekerd waren dat de gehele schade zou worden vergoed. Dit had hij evenwel nagelaten. In plaats van de schadevergoeding aan zijn voormalige echtgenote te betalen als vergoeding van de waarde van de aan haar in eigendom toebehoorde sieraden, heeft [verzoeker] de volledige schadevergoeding aan zijn moeder betaald. Dit heeft tot gevolg dat de schuld aan de moeder van [verzoeker] volledig is betaald en de schuld aan de voormalige echtgenote van [verzoeker] volledig onbetaald is gebleven. De rechtbank rekent het [verzoeker] aan dat hij zijn voormalige echtgenote (financieel) heeft benadeeld door voorrang te geven aan het betalen van de schuld aan zijn moeder. Daar komt nog bij dat [verzoeker] naar eigen zeggen voornemens was om een auto te verkopen en de opbrengst aan zijn voormalige echtgenote te betalen. Zover is het echter niet gekomen. [verzoeker] heeft zijn beide door het gerechtshof aan hem toegedeelde auto’s met een gezamenlijke waarde van
€ 7.600,00 gehouden en heeft niets afgelost op de schuld aan zijn voormalige echtgenote. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat [verzoeker] naast de verzekeringsuitkering ook twee auto’s in zijn vermogen heeft (gehad), maar hiervan niets aan zijn voormalige echtgenote heeft afgedragen. Bovenstaande leidt tot het oordeel dat [verzoeker] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van de schuld aan zijn voormalige echtgenote. Bovendien getuigt de handelwijze van [verzoeker] ten aanzien van zijn voormalige echtgenote - veruit de grootste schuldeiser - niet van een saneringsgezinde houding. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [verzoeker] zich tijdens de schuldsaneringsregeling wel zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De overige schuldenlast behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw).

De beslissing

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. E. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurendeacht dagen na de dag van deze uitspraakhet recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.