ECLI:NL:RBOVE:2015:5185

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
08/994509-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk zonder gespecialiseerde kennis

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander professioneel vuurwerk voorhanden had zonder over de benodigde gespecialiseerde kennis te beschikken. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk op 22 december 2014 in zijn woning in Enschede. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders. Na het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 november 2015, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord, kwam de rechtbank tot de conclusie dat niet alle onderdelen van de tenlastelegging bewezen konden worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen, maar achtte het bewezen dat hij 150 stuks knalvuurwerk (Super Cobra 6) en 195 shells of mortierbommen voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur. De rechtbank benadrukte de risico's die het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk met zich meebracht voor de omgeving.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/994509-15
Datum vonnis: 18 november 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 november 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H.E. Groeneboer en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouwe mr. G.A. Hendriks, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 22 december 2014 samen met een ander in zijn woning in Enschede professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 december 2014, in de gemeente Enschede, op het adres [adres]
, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen,
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, al dan niet
opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten
-195, althans een aantal Shells en/of mortierbommen (blz. 084),
- 5, althans een aantal Flowerbeds (blz. 87),
-150, althans een aantal stuks knalvuurwerk (Super Cobra 6, CEO 163) (blz.
90),
en/of
-één stuks knalvuurwerk (Super Cobra 8, CE 01634) (blz. 90),
voorhanden heeft gehad;
art 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het tenlastegelegde, met uitzondering van het laatste gedachtestreepje, bewezen wordt verklaard en dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die daarbij worden genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. [1]
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat het op de tenlastelegging onder het derde (150 stuks knalvuurwerk Cobra 6) en vierde (1 stuk knalvuurwerk Cobra 8) gedachtestreepje vermelde vuurwerk daadwerkelijk professioneel vuurwerk betrof. Het als Cobra 8 aangeduide stuk vuurwerk was voorzien van het opschrift “sample”, is niet daadwerkelijk onderzocht, zodat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat dit “echt” vuurwerk betrof. Ook het vuurwerk met de aanduiding “Cobra 6” is niet daadwerkelijk onderzocht, maar geclassificeerd op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van het vuurwerk en beschikbare testresultaten van identiek vuurwerk. Volgens de verdediging moet verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het onder het derde gedachtestreepje vermelde vuurwerk op het standpunt gesteld dat op basis van de uiterlijke kenmerken van het vuurwerk vast staat het professioneel vuurwerk is. Met betrekking tot het onder het vierde gedachtestreepje vermelde vuurwerk waarop het woord “sample” is aangebracht heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat door die aanduiding onvoldoende duidelijk is of dit daadwerwlijk vuurwerk is, zodat niet bewezen kan worden dat het professioneel vuurwerk betreft.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat, hetgeen aan verdachte onder het vierde gedachtestreepje ten laste is gelegd professioneel vuurwerk betreft zodat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging betrekking hebbende op het vuurwerk vermeld onder het derde gedachtestreepje overweegt de rechtbank het volgende. Uit het proces-verbaal van onderzoek van inbeslaggenomen vuurwerk blijkt onder meer dat de 150 stuks Super Cobra 6 niet waren ingedeeld in een categorie 1-3, maar in een Italiaanse categorie F4. Ook waren zij niet voorzien van de aanduiding “geschikt voor particulier gebruik” of “niet geschikt voor particulier gebruik” en gegevens en of aanduidingen die begrijpelijk en duidelijk leesbaar zijn in de Nederlandse taal. Voorts stond op de Super Cobra 6 een Netto Explosieve Massa vermeld van 28 gram. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde uiterlijke kenmerken, waarbij uit niets blijkt dat het wel eens om iets anders zou kunnen gaan, het onder het derde gedachtestreepje vermelde vuurwerk als professioneel moet worden aangemerkt. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt daarom verworpen.
5.3
De conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het tenlaste gelegde, zoals hierna opgenomen, heeft begaan.
Als bewijsmiddelen daarvoor gelden:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
Het proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 22 december 2014, blz. 336;
het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, blz. 84, 85, 87, 88, 89, 90 en 91.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2014, in de gemeente Enschede, op het adres [adres]
, samen en in vereniging met een ander, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten
-195 shells of mortierbommen,
- 5 flowerbeds en
-150 stuks knalvuurwerk (Super Cobra 6)
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 9.2.2.1 Wet milieubeheer, 1.2.2. Vuurwerkbesluit, 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. In het bijzonder neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk zonder over gespecialiseerde kennis te beschikken. Het vuurwerk was opgeslagen in de woning van verdachte die is gelegen in een woonwijk. Dit heeft grote risico’s met zich meegebracht voor zowel de bewoners van de woning van verdachte zelf, als voor de omwonenden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij het vuurwerk voorhanden heeft gehad zonder zich rekenschap te geven van het gevaarzettende karakter daarvan. Professioneel vuurwerk is niet alleen brandgevaarlijk maar brengt bij ontbranding en ontploffing ook enorme risico’s met zich mee. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder voor een soortelijk delict met justitie in aanraking is geweest en op de persoonlijke omstandigheden, zoals die blijken uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn, maar dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, desalniettemin kan worden volstaan met het opleggen van een werkstraf van na te noemen duur. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde aan verdachte een duidelijke waarschuwing voor de toekomst mee te geven.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan in zoverre vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2014231559 van 10 maart 2015. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.