ECLI:NL:RBOVE:2015:5157

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
08/760135-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na poging tot doodslag met mes

Op 19 november 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 67-jarige man die op 22 juni 2015 in Raalte een ander meerdere keren met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de man volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, wat werd bevestigd door deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gevaar vormt voor anderen en heeft besloten tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, in lijn met het advies van de psycholoog. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, maar dat hij niet strafbaar was vanwege zijn geestelijke toestand. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De vordering van de benadeelde partij werd deels gegrond verklaard, en de rechtbank legde de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer (P): 08/760135-15
Datum vonnis: 19 november 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1948 in [geboorteplaats] (Iran),
wonende in [woonplaats] ,
verblijvende in P.I. Overijssel – HvB Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 november 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2015 te Raalte ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer] onverhoeds met een mes althans een dergelijk scherp voorwerp meermalen althans eenmaal in de nek en/of de rug en/of een arm althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 22 juni 2015 te Raalte ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
genoemde [slachtoffer] onverhoeds meermalen althans eenmaal met een mes althans een
dergelijk scherp voorwerp in de nek en/of de rug en/of een arm althans in het
lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 22 juni 2015 te Raalte ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen genoemde [slachtoffer] onverhoeds meermalen althans eenmaal met een mes althans een
dergelijk scherp voorwerp in de nek en/of de rug en/of een arm althans het
lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 22 juni 2015 te Raalte [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] onverhoeds meermalen althans eenmaal met een mes althans een dergelijk scherp voorwerp in de nek en/of de rug en/of een arm te steken.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ontslagen wordt van alle rechtsvervolging, doch met oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Feit 1 primair
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” is vereist dat vast moet komen te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat hij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de in het dossier aanwezige stukken en hetgeen ter zitting is besproken dat het steken met het mes voortkwam uit een plotselinge gemoedsopwelling waardoor verdachte als het ware onvoorbereid werd overvallen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte naar aangever/slachtoffer [slachtoffer] op zoek is geweest of dat hij van tevoren plannen had gemaakt hem neer te steken. Verdachte heeft aangegeven dat hij zich gespannen voelde in de ochtend van 22 juni 2015 na een ruzie met zijn vrouw maar dat hij vervolgens desondanks met zijn gewone dagelijkse bezigheden is begonnen. Geconcludeerd moet worden dat verdachte vervolgens vanuit zijn (vanuit zijn waanstoornis bestaande) obsessieve occupatie met [slachtoffer] bij het hem toevallig treffen tijdens het boodschappen doen vanuit het niets in een toestand is geraakt vanuit welke hij [slachtoffer] , in een opwelling, heeft gestoken. Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
5.3
Feit 2 subsidiair
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.4
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Vaststaat dat aangever [slachtoffer] door verdachte meerdere keren is gestoken. Aangever heeft dit bij de politie verklaard en verdachte heeft bekend hem één of twee te hebben gestoken. De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet beantwoorden is of er sprake is van opzet op de dood.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever had kunnen doden door hem met een mes te steken. De rechtbank overweegt dat het antwoord op de vraag of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet, zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij van boven naar beneden heeft gestoken en dat hij, staande achter aangever die met zijn rug naar verdachte toe stond, heeft gestoken bij het linkeroor van aangever, en daarna nogmaals. Verdachte heeft verklaard dat het een logische plek was om hem daar te steken. Hieruit leidt de rechtbank een zekere mate van welbewustheid af ten aanzien van de locatie van het steken. Uit de medische informatie blijkt dat door de behandelend arts bij aangever een verwonding onder het linkeroor met een doorsnede van ongeveer drie centimeter, een verwonding aan de rechter arm (achterzijde) met een doorsnede van ongeveer vier centimeter en een verwonding aan de linkerzijde van de rug met een doorsnede van ongeveer acht centimeter is waargenomen. Deze verwondingen zijn tevens te zien op de in het dossier aanwezige foto’s die van het letsel van aangever zijn gemaakt. De rechtbank neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de nek en rug vitale lichaamsdelen en organen bevinden, waar – met een steekwapen, zoals een mes – al snel dodelijk letsel kan worden toegebracht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het met een mes steken in de nek, ter hoogte van het oor en in de rug een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen dodelijk letsel zou oplopen. Hiermee heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever. Dat het slechts bij een poging is gebleven, is niet te danken aan verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem subsidiair ten laste gelegde feit.
5.5
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2015 te Raalte ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer] onverhoeds meermalen met een mes in de nek en de rug en een arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend, omdat hij op het moment van het begaan van het bewezenverklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was als gevolg van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
7.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met betrekking tot de persoon van verdachte uitgebrachte rapportages, te weten onder meer:
  • een psychiatrisch Pro Justitia rapport van 28 oktober 2015, opgemaakt door drs. F.P. Bisch, psychiater;
  • een psychologisch Pro Justitia rapport van 3 november 2015, opgemaakt door D. Breuker, forensisch psycholoog.
Uit het rapport van de psychiater blijkt onder meer dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een geïsoleerde waanstoornis van het jaloersheidstype. Ten tijde van het ten laste gelegde was de ontlading van de jarenlang gestuwde affecten als gevolg van de waanstoornis zodanig heftig dat verdachte geen sturing meer had op zijn doen en laten. Dit gebeurde in aanzienlijke mate en het ten laste gelegde feit heeft een rechtstreeks en klemmend verband met deze waanstoornis en vloeit hieruit rechtstreeks voort.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een waanstoornis. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit gepleegd omdat hij zich hiertoe uitgedaagd voelde vanuit zijn waanstoornis.
Beide deskundigen achten verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen op goede gronden tot hun advies zijn gekomen en maakt de conclusies van de deskundigen tot de hare.
De rechtbank concludeert dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit ontoerekeningsvatbaar geacht dient te worden in verband met dit feit en dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend. Verdachte is derhalve niet strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De psychiater concludeert dat er sprake is van een (duidelijk) verhoogd risico op herhaling van soortgelijke feiten, als verdachte niet in een voldoende toegeruste behandel- en begeleidingssituatie terecht komt. Verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht. Onder een lopende adequate behandeling en begeleiding wordt het recidiverisico als acceptabel ingeschat. De zorg dient in de eerste plaats te bestaan uit behandeling van de psychotische stoornis met adequate medicatie, in combinatie met een stevige vinger aan de pols gedurende langere tijd, aangezien een geïsoleerde waanstoornis berucht kan zijn om zijn hardnekkigheid. De instelling op de juiste antipsychotische medicatie kan het beste in een klinische setting plaatsvinden. Na een goede instelling op de juiste medicatie kan worden overgegaan naar ambulante behandeling onder stevige monitoring. Gezien de ernst van het feit moet er een jarenlange monitoring plaatsvinden van de lopende behandeling/begeleiding, aldus de psychiater. De psychiater adviseert als juridisch kader een TBS met voorwaarden. Een andere optie als advies is oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr. De psychiater heeft echter zijn bedenkingen bij de behandelmotivatie van verdachte als de waansymptomatiek afneemt en bij een verdere invulling van een behandeling na afloop van de maatregel.
De psycholoog acht het noodzakelijk dat verdachte meewerkt aan medicamenteuze behandeling van psychotische symptomen en psycho-educatie om het risico op recidive te verlagen. In de behandeling zal moeten worden toegewerkt naar meer ziekte-inzicht en probleembesef, zodat verdachte ook trouw zal zijn aan de behandelvoorwaarden. Een behandeling in het kader van artikel 37 Sr geeft voldoende waarborg dat de behandeling daadwerkelijk plaatsvindt. Als na afloop van de maatregel nog steeds een gevarenrisico aanwezig is, dan kan dit worden ondervangen met een (voorwaardelijke) rechterlijke machtiging.
De reclassering heeft in het adviesrapport van 29 oktober 2015 een tweeledig advies gegeven. De reclassering onderschrijft een behandeling in het kader van artikel 37 Sr. Daarnaast adviseert de reclassering, indien de rechtbank een TBS met voorwaarden overweegt, de zaak aan te houden voor een maatregelenrapport.
Over de vraag of en zo ja welke maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een waanstoornis. Het door verdachte gepleegde ernstige strafbare feit hangt daarmee samen. Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen indien verdachte niet behandeld wordt. De rechtbank ziet zich daarmee geplaatst voor de vraag of zij al dan niet zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met voorwaarden, of dat verdachte wordt behandeld door toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr.
Op basis van de conclusies van de deskundigen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat behandeling van verdachte enige tijd zal duren en dat verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. De rechtbank acht daarvoor een behandeling in het kader van artikel 37 Sr de meest geëigende maatregel. Na afloop van de maatregel ex artikel 37 Sr kan verdere behandeling van verdachte – indien noodzakelijk – plaatsvinden in het civiele traject.
Het opleggen van tbs met voorwaarden, zoals door de psychiater is geadviseerd, is naar het oordeel van de rechtbank thans geen reële mogelijkheid, mede gelet op het gebrek aan ziekte-inzicht bij verdachte.
Gelet op het in voormelde rapportages vermelde ziektebeeld van verdachte, in samenhang met de aard van het onderhavige feit en het recidiverisico, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor anderen. De rechtbank acht daarom, in lijn het advies van de psycholoog, de oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar geboden.
Nu de rechtbank tot oplegging van voornoemde maatregel ex artikel 37 Sr komt, ziet de rechtbank geen noodzaak, met het oog op de te nemen beslissing, om de zaak conform het ter zitting gedane verzoek van de officier van justitie aan te houden voor het opstellen van een maatregelenrapport.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [adres] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 16.237,71 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • reiskosten € 188,21;
  • medische kosten € 375,-;
  • daggeld ziekenhuis € 56,-;
  • daggeld Dimence € 196,-;
  • verzorging door moeder € 216,-;
  • kleding € 200,-;
  • verlies arbeidsvermogen € 9.881,-;
  • voorschot smartengeld € 5.000,-;
  • kosten boekhouder € 125,-.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de opgevoerde schadeposten van: “daggeld ziekenhuis”, “verzorging door moeder” en “kleding”. De overige schadeposten zijn door de verdediging betwist. De rechtbank is echter van oordeel dat de betwiste schadeposten exclusief verlies arbeidsvermogen voldoende zijn onderbouwd en er gronden zijn om de gevorderde schadeposten toe te wijzen. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 6.356,71,inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Naar het oordeel van de rechtbank is de opgevoerde schadepost “verlies arbeidsvermogen” niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafproces, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiaire is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37 en 39 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte niet strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één (1) jaar;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 6.356,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2015;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , voor het overige deel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2015.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland met nummer PL0600-2015302107. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 23 juni 2015, pagina 40 t/m 43, voor zover inhoudende de verklaring van aangever;
2.
De geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] van 23 juni 2015, pagina 49, voor zover inhoudende de verklaring van de behandelend arts;
3.
De foto’s op pagina 59 t/m 61, voor zover inhoudende het letsel van [slachtoffer] ;
4.
Het proces-verbaal verhoor verdachte A. Zahedi van 23 juni 2015, pagina 23 t/m 28 en 32 t/m 37, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.