ECLI:NL:RBOVE:2015:5050

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
ak_15_984
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen opslag van silo's op XL-businesspark door gemeente Almelo

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de handhaving door de gemeente Almelo met betrekking tot de opslag van silo's op het XL-businesspark. Eiser, wonende in de omgeving van het businesspark, had de gemeente verzocht om handhavend op te treden tegen de opslag van silo's door Combi Terminal Twente B.V. (CTT) op haar perceel, omdat dit volgens hem in strijd was met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente had eerder het verzoek om handhaving afgewezen, maar na bezwaar van eiser werd dit besluit door de rechtbank getoetst.

De rechtbank constateerde dat de silo's, die eigendom zijn van Eurol B.V., op het perceel van CTT waren geplaatst zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning was verleend. De rechtbank oordeelde dat de silo's feitelijk hun eindbestemming hadden bereikt, hoewel ze nog niet op het perceel van Eurol stonden. De rechtbank benadrukte dat de opslag van de silo's niet in overeenstemming was met de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan en dat de gemeente verplicht was om handhavend op te treden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,--. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/984

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Bornerbroek, eiser,

gemachtigde: mr. C. van Deutekom,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigden: mr. M. van Kaauwen en mr. L.P. van der Roest.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:

Combi Terminal Twente B.V., te Hengelo,

gemachtigde: ing. S.N.M. Swart,
en

Eurol B.V., te Nijverdal,

gemachtigden: E. Blikman en J.H.F. Pfeiffer.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2014 heeft verweerder eisers verzoek om handhavend optreden afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In de gemeente Almelo wordt het XL-Businesspark ontwikkeld. Combi Terminal Twente B.V. (verder: CTT) en Eurol B.V. (verder: Eurol) hebben daar percelen in erfpacht. Deze percelen grenzen aan elkaar. CTT wil op haar perceel een containerterminal realiseren, Eurol op haar perceel een fabriek waar basisoliën worden verwerkt.
In oktober 2014 heeft CTT een vijftal opslagsilo’s (verder: de silo’s) met een hoogte tot circa 13 meter op haar perceel geplaatst. De silo’s zijn eigendom van Eurol en bedoeld voor de opslag van basisoliën ten behoeve van de toekomstige fabriek van Eurol. Het is de bedoeling dat de silo’s op enig moment op het perceel van Eurol worden geplaatst om daar vervolgens te gaan functioneren. De precieze, toekomstige locatie van de silo’s op het perceel van Eurol evenals het moment van verplaatsing zijn nog niet bepaald.
Eiser woont in de omgeving van het XL-businesspark. Op 13 oktober 2014 heeft eiser verweerder gevraagd handhavend op te treden omdat de silo’s op het perceel van CTT zijn geplaatst terwijl dit in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Bij het primaire besluit van 3 december 2014 heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden. Volgens verweerder is sprake van ‘overslag’ en in verband hiermee van het tijdelijk ‘opslaan’ van de silo’s, wat volgens verweerder in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan. De voor vestiging van CTT op het perceel benodigde en op
6 juni 2014 aangevraagde omgevingsvergunning voor realisering van de containerterminal bevindt zich volgens verweerder bovendien in de afrondende fase.
Op 7 januari 2015 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar voor advies voorgelegd aan de Commissie voor de bezwaarschiften (verder: de Commissie). De Commissie heeft op 12 maart 2015 advies uitgebracht aan verweerder, strekkende tot gegrondverklaring van het bezwaar.
Bij het door eiser bestreden besluit van 10 april 2015 heeft verweerder het bezwaar, in afwijking van het advies van de Commissie, ongegrond verklaard.
2. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het plaatsen en ter plaatse (op het perceel van CTT) ‘opslaan’ van de silo’s in overeenstemming is met de gebruiksmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt.
4. Ter zitting is gebleken dat de silo’s ten tijde van het primaire besluit op een andere plaats stonden dan ten tijde van het bestreden besluit. Ten tijde van het primaire besluit stonden de silo’s op de laad- en loskade, die binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Locatie laad- en loskade RBT” ligt en de bestemming “Vaarweg” heeft. Ten onrechte is verweerder daar in het primaire besluit aan voorbij gegaan. Tijdens de bezwaarprocedure zijn de silo’s echter verplaatst en zo alsnog op een plaats komen te staan waarvoor de bestemming geldt, waaraan verweerder heeft getoetst. Nu het bestreden besluit is bestreden, beperkt de rechtbank zich tot beoordeling van de gebruiksmogelijkheden die samenhangen met deze bestemming.
Het perceel van CTT waarop de silo’s zich thans bevinden ligt binnen de begrenzing van het “Uitwerkingsplan Regionaal bedrijventerrein Twente (RBT) tranche 3a” (verder: het Uitwerkingsplan) en heeft de bestemming “Bedrijf – 1”.
De voor “Bedrijf – 1” aangewezen gronden zijn (samengevat) bestemd voor het uitoefenen van bedrijven/bedrijvigheid die voorkomen/voorkomt in de milieucategorieën 3 tot en met 5 (tot 700 m), zoals vermeld in de bij de bestemmingsregels horende Staat van Bedrijfsactiviteiten met de bijbehorende bedrijfsgebonden kantoren en andere voorzieningen.
Hierin zijn onder andere ‘Laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart’ vermeld (categorie 6311.2).
In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Namens Eurol is ter zitting verklaard dat de silo’s door haar zijn gekocht op het moment dat zich een gunstig aanbod voordeed. Omdat er nog geen plaats was op het perceel van Eurol waar de silo’s uiteindelijk moeten komen en functioneren, zijn deze tijdelijk elders (op het perceel van CTT) geplaatst, in afwachting van definitieve plaatsing.
De rechtbank is van oordeel dat de silo’s daarmee feitelijk hun eindbestemming hebben bereikt, hoewel deze nog niet op hun definitieve plaats staan. Dat de silo’s nog moeten worden verplaatst van het perceel van CTT naar het naastgelegen perceel van Eurol, maakt niet dat sprake is van overslag. De verplaatsing vindt immers niet plaats met het oogmerk de silo’s over te zetten van het ene op het andere transportmiddel, hetgeen een wezenlijk kenmerk van overslag vormt. De rechtbank overweegt daarbij dat overslag de opslag van goederen niet uitsluit, maar in dat verband omvat de opslag enkel de ondergeschikte en tijdelijke activiteit, waarbij nog steeds het oogmerk bestaat de goederen over te zetten op enig ander transportmiddel.
De rechtbank stelt vast dat de silo’s al sinds oktober 2014 op het perceel van CTT aanwezig zijn. Ten tijde van het plaatsen ervan was er nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning door Eurol gedaan, zodat de tijdelijkheid van de plaatsing van de tanks volstrekt onbepaald was.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat het plaatsen en ter plaatse (op het perceel van CTT) ‘opslaan’ van de silo’s in overeenstemming is met de gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Verweerder is dan ook bevoegd en in beginsel verplicht om daartegen handhavend op te treden.
Van concreet zicht op legalisering is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake; het is immers niet de bedoeling dat de silo’s op hun huidige plaats blijven staan.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder had moeten afzien van handhaving. Het betoog van verweerder dat sprake is van een bedrijventerrein in ontwikkeling en dat de silo’s na verplaatsing naar het perceel van Eurol in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, volgt de rechtbank niet. Eurol heeft, door de silo’s in zo’n vroeg stadium te kopen en te plaatsen zonder vergunning welbewust een bepaald risico genomen. Gelet op de beginselplicht tot handhaving ziet de rechtbank hier geen valide argument in voor het afzien van handhavend optreden.
6. Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven en dat het daartegen ingestelde beroep gegrond dient te worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A.M. Spreuwenberg, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.