ECLI:NL:RBOVE:2015:4998

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
4465325 WM VERZ 15-970
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte en rechtmatigheid van een verkeersboete opgelegd aan een automobilist in Almelo

Op 11 november 2015 heeft de kantonrechter in Almelo, mr. F.C. Berg, uitspraak gedaan in een beroepszaak tegen een verkeersboete van € 287, opgelegd aan een automobilist voor het overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De automobilist, die op 29 september 2014 om 19.45 uur op de Berlagelaan in Almelo werd geflitst, betwistte de boete en voerde aan dat hij onmogelijk te hard had gereden, gezien de verkeerssituatie met uitritten en vluchtheuvels. Hij stelde dat de meting onbetrouwbaar was en vroeg om een hoorzitting.

De officier van justitie verklaarde het beroep kennelijk ongegrond, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de meting. De kantonrechter oordeelde echter dat de beslissing van de officier van justitie niet voldoende gemotiveerd was en dat de automobilist wel degelijk gehoord had moeten worden. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier gegrond was.

Bij de beoordeling van de sanctie zelf oordeelde de kantonrechter dat de automobilist onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij niet te hard had gereden. De kantonrechter bevestigde dat de hoogte van de boete correct was, zoals vastgesteld door de minister van Veiligheid en Justitie, en dat er geen wettelijke beperkingen waren voor de verhoging van sancties. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de sanctie ongegrond, maar kende wel een kostenvergoeding toe aan de automobilist voor de gemaakte kosten in de procedure. De totale kostenvergoeding werd vastgesteld op € 735.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de noodzaak voor een goede motivering van beslissingen door de officier van justitie, evenals de rechten van de betrokkene in het kader van het bestuursrecht.

Uitspraak

proces-verbaal
tevens aantekening mondelinge beslissing Wahv

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - zittingsplaats Almelo
zaaknummer : 4465325 WM VERZ 15-970
CJIB-nummer : [CJIB-nummer]
In de beroepszaak met het hierboven genoemde zaaknummer heeft

[betrokkene]

nader te noemen: betrokkene.
gemachtigde:
bc F.R. Eggink, h.o.d.n. VerBo Juridisch AdviesHaagbeuk 37
7601 SC Almelo
een beroepschrift ingediend. Op de openbare zitting van 11 november 2015 heeft mr. F.C. Berg, kantonrechter, bc. F.R. Eggink, namens betrokkene en mr. J. Meerdink namens de officier van justitie gehoord.
Het volgende is ter zitting voorgevallen, besproken en door de kantonrechter overwogen:
Aan betrokkene is op 8 oktober 2014 een sanctie opgelegd van € 287,-- vermeerderd met € 7,-- administratiekosten, ter zake van een bij de WAHV omschreven gedraging die in strijd is met een op het verkeer betrekking hebbend voorschrift, te weten: “overschrijding maximum snelheid binnen de bebouwde kom, met 28 km/h”, gepleegd op 29 september 2014 rond 19.45 uur op de Berlagelaan in de gemeente Almelo, waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt.
Betrokkene heeft kort gezegd in het beroep tegen die sanctie aangevoerd dat hij onmogelijk te hard kan hebben gereden. Bijna iedereen in Almelo en ook zeker betrokkene kent de plek als een plek waar veel gecontroleerd wordt op snelheid met een auto die geparkeerd staat tussen andere auto’s. Het was onmogelijk om te hard te rijden omdat er uitritten en vluchtheuvels zijn. Betrokkene reed ook achter fietsers die hij niet voorbij kon vanwege de vluchtheuvels.
Verder heeft betrokkene gevraagd om te worden gehoord en heeft hij gevraagd om een kostenveroordeling.
De officier van justitie heeft dat beroep “kennelijk ongegrond” verklaard omdat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de meting. Er is volgens de regels gewerkt en daarbij is geijkte apparatuur gebruikt. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, is betrokkene niet gehoord.
In het beroep tegen die beslissing heeft betrokkene het eerdere standpunt herhaald. Ook wordt gesteld dat de beslissing in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur omdat de beslissing een standaardbeslissing is en niet specifiek gemotiveerd op het gestelde nader ingaat. Ook is de hoorplicht geschonden omdat het beroep ten onrechte als kennelijk ongegrond is aangemerkt. Opnieuw wordt om een kostenvergoeding gevraagd.
Ter zitting heeft betrokkene gesteld dat niet blijkt dat geijkte apparatuur correct is gebruikt. Hij wijst erop dat de nummers die nu voorkomen op het door hem opgevraagde certificaat of ijkrapport ten opzichte van de nummers op de flitsfoto een andere systematiek vertonen dan die waarop hij in het verleden kritiek had en die toen als correct werd betiteld. Betrokkene stelt dat als het in verleden goed werd gedaan, het nu dus verkeerd is gedaan.
Verder stelt betrokkene ter zitting nog dat het bedrag van de sanctie te hoog is. Hij wijst daarbij op een uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, in een zaak met nummer 3755045 BR VERZ 15-30 die vanmorgen in het nieuws was.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Er is gebruik gemaakt van de juiste, geijkte apparatuur volgens de verbalisant. Het gehanteerde tarief is door de minister vastgesteld.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Het beroep is tijdig ingesteld en betrokkene heeft de bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bepaalde zekerheid gesteld, zodat het beroep ontvankelijk is.
De kantonrechter is het met betrokkene eens dat de kennelijkheid aan de ongegrondheid van het beroep ontbrak. Het viel bepaald niet op voorhand uit te sluiten dat betrokkene de onmogelijkheid van het ter plaatse zo bijzonder te hard kunnen rijden nader in een hoorzitting had willen en kunnen onderbouwen of de betrouwbaarheid van de meting aan de hand van rapportages had willen onderbouwen en mondeling toelichten. Wat was aangevoerd was niet kennelijk ongegrond. Door betrokkene niet vooraf te horen is daarom inderdaad in strijd met een wettelijke verplichting gehandeld. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie moet reeds daarom gegrond verklaard worden.
De kantonrechter zal daarom nu het beroep tegen de sanctie beoordelen.
Dat het onmogelijk is om ter plaatse te hard te rijden is onvoldoende aannemelijk gemaakt. De aanwezigheid van vluchtheuvels en uitritten in die straat beletten op zichzelf een te hoge snelheid niet, ook niet een die zo fors te hoog is als de snelheid die is gemeten.
De stelling dat moest worden ingehouden omdat achter fietsers werd gereden en dus geen 78 km/u werd gereden, is niet onderbouwd met enig bewijs.
Tegenover deze stellingen staat ten eerste de verklaring van de verbalisant op ambtseed over zijn gebruik van geteste, geijkte en correct gebruikte apparatuur. Ten tweede staat daartegenover de na het instellen van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie aan het dossier toegevoegde flitsfoto. Die toont betrokkene’s auto gezien vanaf de voorkant en wel op enige afstand zonder dat zich daarvoor, tussen de camera en de auto, fietsers bevinden. De mededeling ter zitting van de gemachtigde van betrokkene dat de fietsers dan meer naar de zijkant moeten hebben gefietst overtuigt de kantonrechter niet van de stelling dat betrokkene door fietsers moest inhouden.
De kantonrechter stelt vast dat er onvoldoende naar voren is gebracht om in redelijkheid te moeten twijfelen aan de juistheid van de gemeten snelheid, zodat een sanctie daarvoor mocht worden opgelegd.
Met betrekking tot de hoogte van de sanctie overweegt de kantonrechter als volgt.
Het bedrag van de sanctie die wordt opgelegd bij deze snelheidsovertreding is door de minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld. Dat is gedaan in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van artikel 2 van de Wahv. De wetgever van de Wahv heeft in dat artikel inderdaad aan de minister het recht gegeven om de bedragen te wijzigen. In de tekst van de wet heeft de wetgever aan de minister geen beperkingen opgelegd ten aanzien van de motieven die aan een wijziging ten grondslag moeten liggen.
Deze kantonrechter is daarom ook niet van oordeel dat artikel 2 Wahv in de weg staat aan een verhoging van de sanctiebedragen op grond van andere motieven dan een wijziging in de waardering van de ernst van een gedraging of een aanpassing van het bedrag aan de inflatie. In het bijzonder staat artikel 2 Wahv naar het oordeel van de kantonrechter niet in de weg aan verhoging van sancties ten behoeve van de verhoging van de opbrengsten van boetes voor de schatkist. Het moge zo zijn, zoals de kantonrechter te Arnhem uitvoerig gemotiveerd heeft uiteengezet, dat dit laatste motief niet consistent is met de ernst van de te bestraffen gedraging als uitgangspunt van de wetgever in de memorie van toelichting die in het parlement ter sprake is geweest bij het vaststellen van de Wahv (nog in het tijdperk van de gulden) en met het aangehaalde Tarievenhuis van 2005. Dat neemt echter niet weg dat de bewuste AMvB’s waarbij de sanctiebedragen telkens zijn verhoogd, niet in strijd zijn met de tekst van de Wahv. Het Tarievenhuis van 2005 is geen regelgeving die van hogere orde is dan de betreffende AMvB’s. Bovendien acht deze kantonrechter het van belang dat elke wijziging van de tarieven voordat zij geldend werd, is voorgelegd aan de beide Kamers van de Staten-Generaal die zich evenmin in meerderheid heeft uitgesproken tegen de verhogingen en de daarvoor aangevoerde motieven van de minister.
De conclusie is dat de kantonrechter van oordeel is dat het tarief dat is toegepast bij de oplegging van de betwiste sanctie, terecht is toegepast.
De conclusie is dat het beroep tegen de sanctie ongegrond moet worden verklaard.
In de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie ziet de kantonrechter aanleiding om een kostenvergoeding toe te kennen. De te hanteren maatstaf is die van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond daarvan komt aan betrokkene een vergoeding toe voor de kosten van zijn gemachtigde op basis van 1 punt (van € 490) voor het administratief beroepschrift, het beroepschrift en de aanwezigheid ter zitting. Het gewicht van de zaak wordt door de kantonrechter als licht, factor 0,5, beoordeeld. Dientengevolge wordt een vergoeding van € 735 toegekend.

Beslissing:

Verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze.
Verklaart het beroep tegen de inleidende sanctie ongegrond.
Veroordeelt de officier van justitie tot vergoeding aan betrokkene van € 735 aan kosten voor de gemachtigde.
Aldus gegeven te Enschede door mr. F.C. Berg, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 11 november 2015.
Afschrift toegezonden aan betrokkene en de officier van justitie op:
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken vanaf datum van toezending hoger beroep instellen bij het gerechtshof te
Arnhem-Leeuwarden.
Het beroepschrift moet tijdig worden ingediend bij de rechtbank, sector straf, locatie Almelo (postadres: postbus 323, 7600 AH Almelo) en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift om een zitting wordt gevraagd om uw standpunt mondeling toe te lichten.