4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 08.730570-15:
De rechtbank overweegt dat - gezien het feit dat verdachte de handelingen bekent die aan het feit ten grondslag liggen - er sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- proces-verbaal van bevindingen;
- aangifte van [aangever] , namens Bouwcombinatie Stadshagen;
- verklaring van verdachte.
Verdachte is het terrein van aangever via een hek, waarmee het terrein was omheind en afgesloten, opgegaan. Hij heeft op het terrein een kabel gepakt en heeft deze kabel over het hek gegooid met het oogmerk deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Op het moment dat verdachte door de politie werd overlopen, bevond de kabel zich reeds buiten het omheinde terrein van aangever. Gezien deze omstandigheid had verdachte zich reeds een zodanige feitelijke heerschappij over het goed verschaft en dit zodanig aan de heerschappij van de rechthebbende onttrokken dat de wegneming als voltooid kan gelden.
Gezien het feit dat aan het hek waardoor verdachte het terrein is opgegaan geen schade is ontstaan, is van ‘braak’ geen sprake. Wat betreft de ten laste gelegde ‘inklimming’ geldt dat gelet op het bepaalde in artikel 89 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan dit juridische begrip een ruime uitleg moet worden gegeven. Van ‘inklimming’ is sprake indien de toegang tot een besloten plaats via ‘niet-normale ingangen’ wordt verschaft. Gezien het feit dat verdachte handmatig een kleine opening in het hekwerk verder heeft geopend en hij door deze opening, die niet de normale toegang tot het terrein was, het terrein is opgegaan, is van inklimming sprake.
In de zaak met parketnummer 08.730461-15:
De rechtbank overweegt dat - gezien het feit dat verdachte de handelingen bekent die aan het feit ten grondslag liggen - sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte [slachtoffer 1] ;
- verklaring [getuige] ;
- verklaring verdachte.
Bewezen is dat verdachte in het pand van het UWV tegen [slachtoffer 1] , medewerker van het UWV, heeft geroepen: “"ik gooi een handgranaat op het UWV". Hieraan voorafgaand had verdachte meermalen geweigerd op vordering van [slachtoffer 1] het pand te verlaten en heeft hij in de richting van die [slachtoffer 1] geschreeuwd. Verdachte verkeerde op dat moment in zeer verwarde toestand. Naar het oordeel van de rechtbank is de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
In de zaak met parketnummer 08.730407-15:
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- aangifte van [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 2] , met bijlagen;
- aangifte van [slachtoffer 4] ;
- verklaring van verdachte.