ECLI:NL:RBOVE:2015:4961

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
08.770190-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging proeftijd voor een minderjarige veroordeelde met positieve ontwikkeling

De rechtbank Overijssel heeft op 9 november 2015 een beslissing genomen over de verlenging van de proeftijd van een 20-jarige man uit Steenwijk, die eerder was veroordeeld tot voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank oordeelt dat de proeftijd met één jaar moet worden verlengd om de positieve ontwikkeling van de veroordeelde te bestendigen. De man, die minderjarig was ten tijde van het delict, heeft recentelijk significante vooruitgang geboekt in zijn behandeling, die begon in januari 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling, die aanvankelijk moeizaam verliep, sinds juli 2015 goed vordert. De deskundige, Y. Ben Ali, heeft bevestigd dat de veroordeelde na een moeilijke start nu actief deelneemt aan zijn behandeling en dat het van groot belang is dat deze voortgezet wordt om het risico op recidive te minimaliseren.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2015 heeft de officier van justitie verzocht om de proeftijd te verlengen, terwijl de raadsvrouw van de veroordeelde pleitte voor een kortere verlenging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de resterende proeftijd te kort is om de positieve ontwikkeling te waarborgen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de noodzaak van een verplicht kader voor de behandeling, aangezien de veroordeelde heeft aangegeven dat hij na de huidige proeftijd geen behandeling op vrijwillige basis zal voortzetten.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de proeftijd met één jaar verlengd, waarbij de rechtbank ook heeft gewezen op de mogelijkheid dat de behandeling kan worden afgestemd op de opleiding die de veroordeelde in september 2016 wil beginnen. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de belangen van de veroordeelde en de noodzaak van verdere behandeling vooropstelt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Locatie Zwolle
Parketnummer : 08.770190-13
Datum : 9 november 2015

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling

op de op 20 oktober 2015 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, d.d. 24 oktober 2013 aan

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 180 dagen waarbij de proeftijd is bepaald op twee jaren en als bijzondere voorwaarden zijn gesteld dat
  • de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij De Tender met de mogelijkheid van een klinische opname van maximaal zeven weken, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelde dient zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis te melden bij M. Rebel van Reclassering en Jeugdzorg Leger des heils Oost Nederland;
  • de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] en [naam 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 50 meter van [adres] te Tuk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan de veroordeelde toegezonden.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2015.
De officier van justitie, mr. E. Ter Braak, de veroordeelde, diens raadsvrouw, mr. A. Foppen, advocaat te Zutphen, en dhr. Y. Ben Ali, jeugdbeschermer, zijn op de vordering gehoord.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de vordering tot wijziging van de voorwaarde in die zin dat de proeftijd wordt verlengd voor de duur van één jaar.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan zou kunnen worden met een verlenging van de proeftijd voor de duur van een half jaar.

OVERWEGINGEN

Uit de stukken van het dossier waaronder een ‘Verzoek verlenging proeftijd’ van Jeugdbescherming Overijssel d.d. 8 oktober 2015 en hetgeen bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting van 26 oktober 2015 naar voren is gebracht, is gebleken dat de thans nog resterende termijn van de proeftijd te kort is om de positieve weg die veroordeelde is ingeslagen te kunnen bestendigen.
In de hiervoor genoemde rapportage van 8 oktober 2015 wordt beschreven dat de behandeling van veroordeelde recentelijk pas goed op gang is gekomen en dat het voor de verdere ontwikkeling van veroordeelde, en de daarmee samenhangende kans op het verlagen van recidivegevaar, van groot belang wordt geacht dat de thans ingezette behandeling wordt voortgezet. Uit het aan de rapportage gehechte ‘Evaluatie Plan van Aanpak Jeugdreclassering en Advies’ blijkt dat veroordeelde sinds de maand januari 2015 een dagbehandeling volgt bij Transfore (voorheen: de Tender) in Deventer. Na een moeizame start, waarbij veroordeelde vaak afwezig of te laat was, is de behandeling vanaf de maand juli 2015, nadat veroordeelde een ‘gele kaart’ heeft ontvangen, goed van de grond gekomen. Veroordeelde is vanaf dat moment alle dagen op tijd aanwezig geweest, heeft actief meegedaan aan zijn behandeling en is weer opgenomen door de andere leden van zijn groep. De hiervoor geschetste positieve kentering is echter nog pril te noemen en het is belangrijk dat die ontwikkeling wordt voortgezet. Bij veroordeelde is nog steeds sprake van angsten, eenzaamheidsgevoelens, een ongerijpte ontwikkeling, een laag zelfbeeld en een grote kwetsbaarheid. Verder moet een uitgevoerd persoonlijkheidsonderzoek nog worden uitgewerkt. De voorlopige resultaten van dat onderzoek wijzen in de richting van ADD en verder zijn er signalen voor de aanwezigheid van pedofilie. Het is niet wenselijk dat de behandeling op 7 november 2015 wordt afgebroken. Behandeling binnen een verplicht kader heeft de voorkeur nu veroordeelde heeft aangegeven dat hij een behandeling na die datum niet op vrijwillige basis zal oppakken. De behandeling zal mede gericht zijn op het toewerken en begeleiden van veroordeelde naar zelfstandigheid, waarbij hij zal worden ondersteund in het verkrijgen van een eigen inkomen en het zoeken naar zelfstandige huisvesting.
Ter terechtzitting heeft Y. Ben Ali, jeugdbeschermer, als deskundige de hiervoor genoemde stukken nader toegelicht en verklaard dat veroordeelde, na een aanvankelijk moeizame start, thans vorderingen maakt in zijn behandeling. De deskundige heeft verklaard dat er vanaf het moment dat de ‘gele kaart’ is uitgedeeld bij veroordeelde een kentering in positieve zin is waar te nemen, maar dat die positieve ontwikkeling nog als pril moet worden beschouwd en dat er nog veel moet gebeuren. De belangrijkste thema’s die in de behandeling nog aan bod dienen te komen zijn onder meer de grote gevoelens van eenzaamheid en depressie van veroordeelde. Mocht de proeftijd worden verlengd, dan is een behandeling voor de duur van vier dagen per week niet per se noodzakelijk. Er zal rekening worden gehouden met een eventuele opleiding van veroordeelde en het ligt in de lijn der verwachtingen dat tegen die tijd ook met twee behandeldagen per week kan worden volstaan.
De rechtbank stelt op basis van de stukken van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is verhandeld vast dat het behandeltraject van veroordeelde weliswaar een moeizame start heeft gehad, maar dat zich thans een positieve kentering heeft voorgedaan. Op basis van de ter terechtzitting door de deskundige gegeven toelichting, die overigens niet door veroordeelde is tegengesproken, stelt de rechtbank vast dat de positieve ontwikkeling die veroordeelde doormaakt nog pril is te noemen en dat er nog belangrijke vorderingen in de behandeling moeten worden gemaakt. De rechtbank weegt verder mee dat uit de voormelde rapportage blijkt dat het risico op recidive bij voortijdige afbreking van de behandeling aanwezig wordt geacht. De rechtbank vindt het van groot belang dat de positieve kentering die veroordeelde thans doormaakt wordt bestendigd en dat daartoe zijn behandeling wordt voortgezet. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de proeftijd toe te wijzen.
Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de proeftijd met één jaar te verlengen. Veroordeelde heeft naar voren gebracht dat hij voornemens is om vanaf de maand september 2016 aan een nieuwe opleiding in de modebranche te beginnen. Desgevraagd door de rechtbank heeft de deskundige ter terechtzitting verklaard dat een behandeltraject geenszins aan het volgen van een opleiding in de weg hoeft te staan en dat, mocht de behandeling bij het begin van het nieuwe schooljaar nog niet zijn afgerond, deze behandeling naar verwachting op de te volgen opleiding kan worden afgestemd. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het nog ruim tien maanden duurt voordat het nieuwe schooljaar begint.
De rechtbank heeft bij de beslissing gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i en 14j van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank wijst de vordering toe, met dien verstande dat:
De rechtbank verlengt de in voormeld vonnis van 24 oktober 2013 bepaalde proeftijd voor de duur van één jaar.
Aldus gedaan door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, en mrs. G.H. Meijer en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.R.J. Aink als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2015.