In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde man, geboren in 1983 in Somalië en wonende in Enschede, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat wordt, en dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag, dat werd geschat op € 221.950,09.
De behandeling van de vordering vond plaats op 13 oktober 2015, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.M. Veldman. De officier van justitie, mr. K. de Valk, handhaafde zijn vordering, terwijl de verdediging deze inhoudelijk niet betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit zijn criminele activiteiten, met name uit een hennepkwekerij die op 12 mei 2014 door de politie werd aangetroffen in zijn woning. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de standaardnormen en berekeningen van het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM).
Na een gedetailleerde berekening, waarbij onder andere de opbrengst per oogst en de gemaakte kosten in aanmerking zijn genomen, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 219.638,93. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.