In deze zaak gaat het om een burengeschil over de erfgrens tussen twee percelen, waarbij de eigendom van een ligusterhaag ter discussie staat. Eisers, de erven van de heer L, vorderen dat gedaagde, die in gemeenschap van goederen met de heer X was gehuwd, onrechtmatig heeft gehandeld door de ligusterhaag te snoeien en te vernielen. De rechtbank heeft de procedure gestart met een tussenvonnis en een comparitie van partijen. De feiten zijn als volgt: de heer X heeft in 1971 een perceel grond verkregen, en gedaagde heeft in 1976 met hem in gemeenschap van goederen gehuwd. De erven van de heer L, die in 2005 is overleden, zijn de eisers in deze zaak. De ligusterhaag staat op de perceelsgrens en er zijn kadastrale metingen verricht die hebben aangetoond dat de woning van gedaagde enigszins over de kadastrale grens is gebouwd. Gedaagde heeft de ligusterhaag in 2013 gesnoeid, wat leidde tot onenigheid tussen partijen.
De rechtbank heeft beoordeeld of gedaagde het bezit van de grond met de ligusterhaag heeft gehad en of er sprake is van bevrijdende verjaring. De rechtbank overweegt dat eigendom kan worden verkregen door verjaring, en dat de verjaringstermijn onder oud recht 30 jaar was. De rechtbank concludeert dat gedaagde op 1 januari 1993 eigenaar is geworden van de litigieuze strook grond, omdat zij deze grond sinds 1971 in bezit heeft gehad zonder dat eisers hun eigendomsrecht hebben geclaimd. De vorderingen van eisers worden afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten.