ECLI:NL:RBOVE:2015:4743

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
175660 / KG RK 567-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kinderrechter in zaak betreffende ondertoezichtstelling en omgangsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 25 augustus 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.H. Olthof, de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, naar aanleiding van een zitting op 19 augustus 2015. Deze zitting betrof de schriftelijke aanwijzing van de stichting Jeugd Bescherming Overijssel en de opheffing van de ondertoezichtstelling. Verzoeker stelde dat de kinderrechter partijdig was, omdat hij voorafgaand aan de zitting contact had gehad met de gezinsvoogd, mw. [X]. Verzoeker voerde aan dat zijn stukken niet waren behandeld en dat hij geen kans had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. Hij vreesde dat de kinderrechter al een vooringenomen standpunt had ingenomen over zijn persoonlijkheid, wat de schijn van partijdigheid wekte.

De kinderrechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat het contact met de gezinsvoogd was bedoeld om een patstelling te doorbreken en dat hij zich in alle dossiers onpartijdig voelt. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 18 september 2015 in het openbaar behandeld, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was. De kinderrechter was niet aanwezig, maar had eerder al zijn standpunt schriftelijk toegelicht.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid van de kinderrechter objectief rechtvaardigen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de kinderrechter transparant heeft gehandeld en dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de kinderrechter in zijn rol als onpartijdige rechter is bevestigd.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: 175660 / KG RK 567-15
beslissing van 28 september 2015 (vervroegd)
in de zaak van
[verzoeker] ,
verzoeker tot wraking,
verder ook te noemen verzoeker,
procederende in persoon,
strekkende tot wraking van mr. J.H. Olthof, in zijn hoedanigheid van kinderrechter in deze rechtbank, verder ook te noemen: de kinderrechter.

1.De procedure

1.1.
Bij e-mail van 25 augustus 2015 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend, naar aanleiding van de op 19 augustus 2015 in de hoofdzaak gehouden zitting met gesloten deuren, welke zitting kort gezegd ging over de schriftelijke aanwijzing gegeven door de stichting Jeugd Bescherming Overijssel en over opheffing van de onder-toezichtstelling.
De e-mail heeft als bijlage een brief d.d. 20 augustus 2015, gericht aan de kinderrechter.
Op 27 augustus 2015 heeft [verzoeker] zijn verzoek aangevuld en het verzoek anders vormgegeven.
1.2.
De kinderrechter heeft niet berust in de wraking en heeft op 28 augustus 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 18 september 2015 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is [verzoeker] verschenen in persoon.
De kinderrechter heeft reeds in zijn schriftelijke reactie d.d. 28 augustus 2015 laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling van het verzoek, tenzij de wrakingskamer hem anders laat weten.
1.4.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift d.d. 25 augustus 2015 onder meer het volgende gesteld:
“Tijdens de conflictbehandeling van 19 augustus j.l. is er de schijn van partijdigheid gewekt en dat er vooraf ingenomen standpunten waren.
1. De rechter heeft voor de zitting contact gehad met mw [X] , dit terwijl het conflict ging tussen mw [X] en mij.
2. Tijdens de zitting zijn mijn stukken die ik heb ingediend niet behandeld en ook kreeg ik hiertoe geen kans. Wel ontving ik vandaag al, voor de uitspraak van de rechter de stukken van de Raad van de Kinderbescherming, waarin al gesteld werd dat er een uitkomst bekend is.
3. Het leek al van te voren vast te staan dat er een onderzoek moest komen naar mijn persoonlijkheid. Zelfs toen mw [X] liet blijken dat zij hiervoor geen gronden had.
Leek het er voor mij op dat de rechter dit heeft proberen te maskeren en mw [X] juist nog heeft geholpen door de RvdK te verzoeken om mw [X] dan hiermee te helpen.
Ik had al aangegeven dat de RvdK een uitspraak had gedaan dat een gedragswetenschapper die eerder betrokken was, niet meer om haar mening gevraag mocht worden door de RvdK. Maar op listige wijze heeft mw [X] toch deze partijdige gedragswetenschapper een raport laten opstellen dat er toch iets met mijn gedrag aan de hand zou zijn. Dit omdat ik niet wilde meewerken aan een gesprek waarvan de RvdK gezegd heeft dat dit ook niet de bedoeling is. Toch is de rechter op basis van deze ‘partijdige’ gedragswetenschapper door gegaan, door dan maar mijn dan maar alsnog naar een ‘psychiater’ te sturen, terwijl de rechter hierover juist zegt dat we in Nederland geen bananenrepubliek zijn. En zelfs dan de Raadsmedewerker niet kritisch is, maar juist mee gaat. En wat dan opvalt is dat voor de zitting de raadsmedewerker aan het afstemmen was met de gezinsvoogden.
4. De rechter heeft tot 2 keer toe uitgesproken dat hij de instanties partijdig vindt voor de moeder, maar toch verwijst de rechter mij naar deze instanties. En dit terwijl de kinderen en ik recht hebben op onpartijdigheid.”
2.2.
[verzoeker] heeft zijn verzoek op 27 augustus 2015 aangevuld en nader vormgegeven. Hij heeft op 16 september 2015 ter onderbouwing van zijn standpunt nog een viertal producties overgelegd en hij heeft zijn verzoek ook ter zitting toegelicht. In het hiernavolgende wordt hierop nader ingegaan.

3.Het standpunt van de kinderrechter

3.1.
De kinderrechter heeft niet in de wraking berust. Hij heeft onder meer het volgende aangevoerd:
“Wat het wrakingsverzoek betreft verwijt hij de rechter dat deze niet onpartijdig is en hij verwijst daarbij in het bijzonder naar het feit dat de rechter buiten zitting om contact heeft gezocht met de gezinsvoogdes mevrouw [X] om over de omgang en vaders opstelling daarin te spreken. In een brief van eind juni 2015 heb ik vader uitgelegd dat en waarom ik dat contact heb gezocht, te weten om ervoor te zorgen dat een door vader zelf bij herhaalde e-mails aan de familiegriffie en de kinderrechter gemelde patstelling doorbroken zou worden door het bepalen van een zitting waarop de communicatie tussen de betrokkenen over de omgang weer plaats zou kunnen vinden. Met dat doel had ik eerder al een zinsnede in een van zijn e-mails. waarin hij spreekt over het niets opleveren van de OTS aangemerkt als een
verzoek van hem om de OTS te beëindigen. Opdat er een gesprek ter zitting zou kunnen zijn. Om diezelfde reden heb ik in het telefoongesprek met mevrouw [X] , waarover ik ter zitting open en transparant heb verteld, haar instelling in overweging gegeven om met betrekking tot de omgang aan vader een nieuwe schriftelijke aanwijzing te geven, zodat hij deze ter toets aan de rechter zou kunnen voorleggen. Opdat er een gesprek ter zitting zou kunnen zijn.
In beginsel behoort er buiten een zittingssituatie om geen contact te zijn tussen de rechter en bij het dossier betrokken belanghebbenden, zoals een gezinsvoogdes. In dit uitzonderlijke geval waarin -kort en helder samengevat- instanties een “familiedrama” vrezen als gevolg van de vermoede geestestoestand van vader, waardoor de OTS is begonnen in een “code rood situatie”, heb ik als rechter gemeend om bij wijze van uitzondering een situatie te creëren waarin het mij mogelijk was om binnen een kader ter zitting het gesprek met alle betrokkenen te voeren nadat wederom een situatie was ontstaan waarin de gezinsvoogdessen het uitvoeren van omgang niet verantwoord vonden vanwege de houding van vader.
Het is niet aan mij om een poging te doen mij in de gedachten van vader [verzoeker] te verplaatsen. Hij schrijft te moeten twijfelen aan mijn onpartijdigheid. Dat vind ik jammer. Ik kan hem verzekeren dat ik mij in dit dossier als in alle dossiers onpartijdig voel en ik meen dat er objectief bezien geen goede redenen zijn waarop zijn twijfel gebaseerd kan zijn.”

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Op 19 augustus 2015 heeft een zitting met gesloten deuren plaatsgevonden over de onderwerpen opheffing OTS en de schriftelijke aanwijzing van Jeugdbescherming Overijssel. [verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat de kinderrechter ter zitting vooraf ingenomen standpunten had en de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
4.3.
De wrakingskamer leest in het verzoek per e-mail d.d. 25 augustus 2015 en in het (nader vormgegeven) verzoekschrift d.d. 27 augustus 2015, onderbouwd met producties, de volgende stellingen/gronden:
I. De rechter heeft voorafgaand aan de zitting van 19 augustus 2015 contact gehad met de gezinsvoogd terwijl het conflict ging tussen de gezinsvoogd en [verzoeker] ;
II. Tijdens de zitting heeft de rechter de stukken die [verzoeker] heeft ingediend niet behandeld en [verzoeker] kreeg hiertoe geen kans;
III. Volgens [verzoeker] stond al van tevoren vast dat er een onderzoek moest komen naar zijn persoonlijkheid. De kinderrechter heeft in dat kader gestuurd: toen de gezinsvoogd liet blijken dat hiervoor geen gronden waren heeft de kinderrechter dit gemaskeerd en de gezinsvoogd geholpen door de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken de gezinsvoogd hiermee te helpen;
IV. De rechter heeft tot twee keer toe uitgesproken dat hij de instantie partijdig vindt voor moeder, maar toch verwijst hij [verzoeker] naar deze instanties;
V. De rechter weigert aan waarheidsvinding te doen en gaat kritiekloos af op de beweringen van de gezinsvoogdij;
VI. De rechter stelt [verzoeker] systematisch procedureel achter met betrekking tot de omgang met zijn kinderen ten opzicht van de moeder van de kinderen;
VII. De rechter plaatst [verzoeker] door middel van de procedurele gang van zaken in een ongunstige positie;
VIII. De rechter heeft ten onrechte aan de gezinsvoogd toegestaan een voltooid deskundigenrapport bij de rechter in te leveren in de vorm van een conclusie, zonder dat [verzoeker] daarin zijn inzichten kenbaar kon maken voordat het rapport werd voltooid en/of zijn mening niet kenbaar mocht maken.
4.4.
De wrakingskamer zal de stellingen/gronden in het hiernavolgende beoordelen:
I. De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting van 19 augustus 2015 contact gehad met de gezinsvoogd terwijl het conflict ging tussen de gezinsvoogd en [verzoeker] , aldus [verzoeker] . Vast staat dat de kinderrechter buiten de zitting om contact heeft gehad met de gezinsvoogd mevrouw [X] . De kinderrechter heeft dat telefonisch contact reeds toegelicht in een brief aan [verzoeker] van 30 juni 2015. Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en dat was reeds op of rond 30 juni 2015. [verzoeker] is met het onderhavige wrakingsverzoek, voor zover hierop gebaseerd, te laat.
Overigens ziet de wrakingskamer geen aanleiding om op grond van het telefonisch contact met mevrouw [X] aan de onpartijdigheid van de kinderrechter te twijfelen.
De kantonrechter heeft transparant gehandeld door [verzoeker] direct hierover te schrijven en de toelichting in de brief is helder. De kinderrechter heeft in de brief vermeld dat aangelegenheden, die zien op de uitvoering van de ondertoezichtstelling, in beginsel dienen te worden besproken en opgelost tussen ouders en gezinsvoogden/jeugdbeschermers. Daar waar verschillen van mening ontstaan die niet in onderling overleg opgelost kunnen deze, als het in de wet genoemde geschilpunten zijn, worden voorgelegd aan de kinderrechter.
De wrakingskamer heeft begrepen dat een dergelijk meningsverschil zich voordeed en dat de kinderrechter slechts heeft gezocht naar mogelijkheden om de kwestie te (kunnen) bespreken met alle betrokkenen op een zitting; het telefonisch contact was inhoudelijk slechts procedureel van aard en ook mededelingen van [verzoeker] werden in dat kader welwillend uitgelegd (de mededeling van [verzoeker] dat hij twijfelde over het nut van ondertoezichtstelling werd door de kinderrechter aangemerkt als een verzoek om de ondertoezichtstelling te beëindigen).
II. [verzoeker] heeft voorts gesteld dat de kinderrechter de stukken die [verzoeker] had ingediend niet had behandeld ter zitting en dat [verzoeker] hiertoe geen kans kreeg.
De wrakingskamer stelt hierbij voorop dat het de rechter is die -onder meer met inachtneming van het beginsel van hoor- en wederhoor- de regie voert op een zitting en bepaalt welk onderwerp wanneer aan de orde komt en wie daarover het woord mag voeren, alsmede wanneer hij zich voldoende geïnformeerd acht. Uit de enkele omstandigheid dat door [verzoeker] ingediende stukken ter zitting niet behandeld zijn kan niet worden afgeleid dat de kinderrechter niet meer onpartijdig was. Overigens blijkt uit het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt dat [verzoeker] meerdere keren aan het woord is geweest en zijn standpunt dus naar voren heeft kunnen brengen.
III. Volgens [verzoeker] stond verder al van tevoren vast dat er een onderzoek moest komen naar zijn persoonlijkheid. De kinderrechter zou in dat kader vooringenomen zijn.
De wrakingskamer ziet gelet op de gang van zaken, zoals die blijkt uit het van de zitting opgemaakte proces-verbaal d.d. 19 augustus 2015, niet in dat de kinderrechter vooringenomen was met betrekking tot het onderzoek naar de persoonlijkheid van [verzoeker] . JBO had een schriftelijke aanwijzing te dier zake gegeven en die stond ter zitting ter discussie. Hierover is met [verzoeker] gesproken waarbij de kinderrechter heeft opgemerkt dat in Nederland niemand kan worden gedwongen om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Ook is gezegd dat, als [verzoeker] wil meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, de kinderrechter de aanwijzing gegrond zal moeten verklaren. Blijkens het proces-verbaal is het [verzoeker] die heeft aangegeven niets te verbergen te hebben en dat hij best (op zijn voorwaarden) wilde meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. [verzoeker] had ook direct kunnen zeggen dat hij niet bereid was aan een persoonlijkheidsonderzoek mee te werken, toen de kinderrechter meedeelde dat in Nederland niemand kan worden gedwongen om daaraan mee te werken. De wrakingskamer ziet de gestelde vooringenomenheid bij de kinderrechter niet.
IV. Volgens [verzoeker] zou de kinderrechter tot twee keer toe hebben uitgesproken dat hij de instanties partijdig vindt voor moeder, maar toch verwijst hij [verzoeker] naar deze instanties. Nog afgezien van het feit dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat en wanneer de kinderrechter gezegd heeft dat de instanties partijdig zijn voor moeder, blijkt uit de hierboven aangehaalde brief van de kinderrechter d.d. 30 juni 2015 dat aangelegenheden, die zien op de uitvoering van de ondertoezichtstelling, in beginsel dienen te worden besproken en opgelost tussen ouders en gezinsvoogden/jeugdbeschermers. Dat de kinderrechter [verzoeker] verwijst naar deze instanties is dan ook niet vreemd en de wrakingskamer ziet hierin in elk geval geen gebrek aan onpartijdigheid van de kinderrechter.
V. De kinderrechter weigert aan waarheidsvinding te doen en gaat kritiekloos af op de beweringen van de gezinsvoogdij, aldus [verzoeker] . De wrakingskamer is hieromtrent van oordeel dat, indien de veronderstelling al juist is, het niet impliceert dat de kinderrechter vooringenomen is. Deze klacht betreft feitelijk het rechterlijk functioneren van de kinderrechter en niet de kwestie van diens onpartijdigheid. De wrakingskamer gaat hieraan derhalve voorbij.
VI. en VII. De kinderrechter zou [verzoeker] systematisch procedureel achterstellen met betrekking tot de omgang met zijn kinderen ten opzichte van de moeder van de kinderen en de kinderrechter plaatst [verzoeker] door middel van de procedurele gang van zaken in een ongunstige positie, aldus [verzoeker] . Deze klachten van [verzoeker] bevatten slechts stellingen en veronderstellingen, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de kinderrechter kan afleiden.
VIII. De kinderrechter heeft ten onrechte aan de gezinsvoogd toegestaan een voltooid deskundigenrapport bij de kinderrechter in te leveren in de vorm van een conclusie, zonder dat [verzoeker] daarin zijn inzichten kenbaar kon maken voordat het rapport werd voltooid en/of zijn mening niet kenbaar mocht maken, aldus [verzoeker] . Hiervoor geldt hetzelfde als overwogen onder V. Het betreft feitelijk het rechterlijk functioneren van de kinderrechter en niet de kwestie van diens onpartijdigheid.
4.5.
Gelet hierop zijn er naar het oordeel van de wrakingskamer geen concrete feiten en omstandigheden gebleken die doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de kinderrechter. Het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.E. Zweers, J.H. Keuzenkamp en J.A.O.M. van Aerde, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Nijkamp en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2015.