ECLI:NL:RBOVE:2015:4692

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
C/08/163608 / HA ZA 14-529
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van € 80.000,- op basis van notariële akte tussen vader en dochter

In deze zaak vorderde de eiseres, dochter van de gedaagde, betaling van een bedrag van € 80.000,- op basis van een notariële akte die op 20 oktober 2008 was opgemaakt. De akte bevatte afspraken over de verdeling van een gemeenschappelijk vermogen en de uitbetaling van het bedrag aan de eiseres. De gedaagde, vader van de eiseres, had echter nagelaten dit bedrag uit te betalen en beroept zich op omstandigheden die volgens hem de betaling zouden uitsluiten. De rechtbank Overijssel oordeelde dat de vordering van de eiseres toewijsbaar was, omdat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij economisch eigenaar van het bedrag was gebleven. De rechtbank stelde vast dat de notariële akte dwingend bewijs opleverde en dat de gedaagde niet had aangetoond dat er andere afspraken waren gemaakt dan die in de akte waren vastgelegd. De rechtbank wees de vordering van de eiseres toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 juli 2011. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/163608 / HA ZA 14-529
Vonnis van 27 mei 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. I.B. Jansse te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 januari 2015 en de daarin vermelde processtukken
  • de akte overlegging producties van [eiseres]
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2015 en de daarbij gevoegde bijlagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is één van de drie dochters (hierna: de dochters) van [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] heeft in het verleden een benzinestation geëxploiteerd aan de [adres 1] in [plaats 2] . Aan [gedaagde] is de mogelijkheid geboden het pompstation te verplaatsen naar een locatie aan de [adres 2] in [plaats 2] . In verband met een mogelijke saneringsclaim wegens bodemvervuiling op de locatie aan de [adres 1] is er in 1992 in overleg met de dochters voor gekozen het nieuwe pompstation aan de [adres 2] op naam te zetten van de drie dochters.
2.3.
In 2007 is het pompstation aan de [adres 2] verkocht aan een derde.
2.4.
[gedaagde] heeft omstreeks die periode een lening verstrekt aan dochter [X] ten behoeve van de aankoop van een boerderij in Frankrijk.
2.5.
Er is een geschil ontstaan met betrekking tot de vordering op [X] en een gemeenschappelijk vermogen op depositorekeningen. [eiseres] en [gedaagde] zijn destijds beiden bijgestaan door raadslieden. Zij zijn toen tot een regeling gekomen.
2.6.
In een notariële akte van 20 oktober 2008 (hierna: de notariële akte) is onder meer, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
Heden (..) verschenen voor mij (..) kandidaat-notaris (..):
1. de heer
[gedaagde](..) handelend voor zichzelf, hierna te noemen:
vader, en als gevolmachtigde van:
a. mevrouw [X] (..)
c. mevrouw [Y] (..)
2. Mevrouw [Z] (..) te dezen handelend als gevolmachtigde van mevrouw [eiseres] (..)
De volmachtgevers hierna tezamen ook te noemen: de deelgenoten. (..)
Inleiding.Tussen de deelgenoten bestaat een onverdeeldheid wat betreft een vorderingsrecht op de deelgenoot onder 1a genoemd, een aantal gemeenschappelijke depositorekeningen en een gemeenschappelijke schuld aan de naamloze vennootschap: ING BANK N.V., hierna te noemen: de bank.
De deelgenoten wensen bij deze akte te verdelen en te leveren het hierna te omschrijven vorderingsrecht en de tegoeden op de hierna gemelde deposito rekeningen. De gemaakte afspraken zijn ondermeer opgenomen in een brief van negen september tweeduizendacht van de heer mr. M. Fiers aan mevrouw W. in het Veld en een brief van twee september tweeduizendacht van mevrouw mr. W. in het Veld aan de heer mr. VM. Fiers, van welke brieven een kopie aan deze akte wordt gehecht.
Verdeling en Uitbetaling.A. Verdeling.a.Aan ieder van de deelgenoten wordt toegedeeld een geldbedrag gelijk aan een een/derde gedeelte van:
1. de deposito rekening bij de bank met nummer 66.96.21.765. Dit betreft een tegoed van in totaal
tweehonderdzevenenzeventigduizend euro (€ 277.000,=), waarvan een/derde gedeelte ofwel
tweeënnegentigduizend driehonderdrieëndertig euro ( € 92.333,=);
2. de deposito rekening bij de bank met nummer [rekeningnummer 1] . Dit betreft een tegoed van in totaal
tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,=), waarvan een/derde gedeelte oftewel drieëntachtigduizend
driehonderddrieëndertig euro (€ 83.333,=);
3. de deposito rekening bij de bank met nummer [rekeningnummer 2] . Dit betreft een tegoed van in totaal
eenhonderdduizend euro (€ 100.000,=), waarvan een/derde gedeelte ofwel drieëndertigduizend
driehonderddrieëndertig euro (€ 33.333,=);
4. De vordering op de volmachtgever onder
1 agenoemd wegens geleend geld, aan de deelgenoten
voldoende bekend, in hoofdsom groot tweehonderdeenenzeventigduizend euro (€ 271.000,=), pro resto
groot tweehonderdveertigduizend euro (€ 240.000,=)
zulks onder de verplichting voor ieder van de deelgenoten om ten aanzien van een een/derde gedeelte voor
hun rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen de schuld aan de bank met leningnummer [rekeningnummer 3] ,
aan de deelgenoten voldoende bekend als “rentevastlening”, pro resto groot
tweehonderdzevenenzeventigduizend euro ( € 277.000,=), waarvan een/derde gedeelde oftewel
tweeënnegentigduizend driehonderddrieëndertig euro (€ 92.3333,=).
b.Voorts zijn de deelgenoten, ieder voor een/derde onverdeeld aandeel gerechtigd in het rekening courant
tegoed bij de bank met nummer [rekeningnummer 4] . Deze rekening courant verhouding met de bank zal door vader
worden overgenomen. Hierbij dragen de deelgenoten om niet over aan vader hun aandeel in het tegoed op
deze rekening courant, welk tegoed vader hierbij voor zichzelf aanneemt. (..)
B. Uitbetaling.Ter uitvoering van de hiervoor overeengekomen verdeling zijn door de deelgenoten de volgende afspraken
gemaakt:
(..)
2. Het tegoed op de depositorekening hiervoor onder
a 2genoemd, zal bij de bank opeisbaar zijn op een juli
tweeduizendnegen. De deelgenoten geven hierbij volmacht aan de bank om op het moment van
opeisbaarheid:
- aan de deelgenoot onder
2genoemd een bedrag uit te keren gelijk aan een/derde gedeelte van het tegoed
door storting op rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [eiseres] ;
- aan de deelgenoot onder
1 agenoemd een bedrag uit te keren gelijk aan een/derde gedeelte van het tegoed
verminderd met een bedrag van veertigduizend euro (€ 40.000,=) door storting op rekeningnummer
[rekeningnummer 4] ten name van [Y] en/of [X] ;
- aan de deelgenoot onder
1 bgenoemd een bedrag uit te keren gelijk aan een/derde gedeelte van het tegoed
verminderd met een bedrag van veertigduizend euro (€ 40.000,=) door storting op rekeningnummer
[rekeningnummer 4] ten name van [Y] en/of [X] ;
- op een nieuw te openen rekening bij de bank een bedrag ter grootte van tachtigduizend euro (€ 80.000,=)
te storten ten name van de deelgenoten, gezamenlijk. Waarbij zij slechts gezamenlijk de beschikking
hebben over deze gelden.
(..)
4. Een geldbedrag gelijk aan het een/derde onverdeeld aandeel van de deelgenoot onder
2genoemd in de
hiervoor onder
a 4genoemde vordering, ter grootte van tachtigduizend euro (€ 80.000,=), zal door de
deelgenoten op een juli tweeduizendtien aan haar worden uitgekeerd door storting op rekeningnummer
[rekeningnummer 5] ten name van [eiseres] ten laste van de nieuw te openen rekening bij de bank, zoals hiervoor
onder
B 2– vierde gedachtestreepje – is gemeld. Het resterende twee/derde onverdeeld aandeel in deze
vordering blijft tussen de deelgenoten onder
1aen
1bgenoemd onverdeeld.
2.7.
De in de notariële akte onder A, sub a, onder twee en drie genoemde bedragen van € 83.333,- en € 33.333,- zijn aan [eiseres] betaald. Het in de notariële akte onder B sub 2 onder het vierde gedachtestreepje genoemde bedrag van € 80.000,- is na afwikkeling van het deposito niet gestort op een nieuw geopende rekening van de dochters en evenmin (door)gestort op een rekening van [eiseres] . Het bedrag is medio 2010 overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer 4] . [gedaagde] was toen gemachtigde van die rekening.
2.8.
Bij brieven van 7 mei 2011 en 29 juni 2011 heeft [eiseres] onder verwijzing naar de notariële akte [gedaagde] en haar zussen [X] en [gedaagde] verzocht het bedrag van € 80.000,- alsnog aan haar over te maken. Bij aangetekende brief van 17 juli 2014 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van het bedrag van € 80.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. Aan de verzoeken en sommatie is geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 80.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2009 en vermeerderd met kosten.
3.2.
[eiseres] legt daaraan het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft grote geldsommen ten behoeve van de financiering van een door dochter [X] aangekochte boerderij onttrokken aan het gezamenlijk bezit en de gezamenlijke rekeningen.
Naar aanleiding daarvan is een geschil ontstaan. Met de notariële akte hebben partijen beoogd tot een regeling te komen en het gezamenlijke vermogen te verdelen. [eiseres] heeft op grond van de in de notariële akte vastgelegde regeling nog recht op betaling van een bedrag van € 80.000,-. [gedaagde] heeft gelden aan zichzelf uitgekeerd, die op grond van de notariële akte aan [eiseres] toekomen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat [eiseres] recht heeft op betaling van het bedrag van € 80.000,-. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat [eiseres] na verkoop van het pompstation aan de [adres 2] haar fictieve aandeel in het vermogen van [gedaagde] heeft opgeëist. Dit heeft geleid tot de overeenkomst van 20 oktober 2008 en uitbetaling aan [eiseres] van de bedragen van € 33.333,- en € 83.333,-. De overige gelden bleven in bezit en in beheer bij [gedaagde] . Voor deze gelden geldt dat [gedaagde] economisch eigenaar van de gelden bleef met het recht deze te verteren, aldus [gedaagde] . Het bedrag van € 80.000,- diende tot levensonderhoud als aanvulling op de AOW-uitkering van [gedaagde] . [gedaagde] heeft het bedrag, gebruikmakend van de hem, mede door [eiseres] ter beschikking gestelde machtigingen, in de loop der jaren opgenomen en verteerd. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] misbruik gemaakt van de per 1992 ontstane situatie waarbij het nieuwe pompstation mede aan [eiseres] werd geleverd en is [eiseres] in gebreke gebleven de overeenkomst tussen partijen, inhoudende dat [gedaagde] economisch eigenaar was, na te komen. [eiseres] handelt in strijd met de overeenkomst, in strijd met de bedoeling van partijen, en in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus [gedaagde] . Ter comparitie heeft [gedaagde] nog betoogd dat de (oorspronkelijke) overeenkomst waarbij het tankstation op naam van de dochters is gezet nietig is, omdat de overeenkomst ten doel had de liquide middelen van [gedaagde] te onttrekken aan het verhaal van zijn mogelijke schuldeisers. [gedaagde] beroept zich voorts op verjaring van de vordering van [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het onderhavige geschil is de vraag of [eiseres] op basis van de in de notariële akte neergelegde regeling aanspraak kan maken op betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 80.000,-.
4.2.
In de notariële akte is opgenomen dat [eiseres] enerzijds en [gedaagde] , [Y] en [X] anderzijds ter beëindiging van een geschil over gemeenschappelijk vermogen afspraken hebben gemaakt over toe- en verdeling en uitbetaling van dat gemeenschappelijk vermogen. In dat verband is in de notariële akte onder meer vermeld dat één van de tegoeden op een depositorekening opeisbaar zou worden op 1 juli 2009, dat aan de bank een volmacht is gegeven om op dat moment een bedrag van € 80.000,- op een nieuw te openen rekening ten name van de dochters te storten en dat vervolgens de dochters van die rekening op 1 juli 2010 een bedrag van € 80.000,- op een rekening van [eiseres] zullen storten.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrag van € 80.000,- niet aan [eiseres] is uitbetaald en dat [gedaagde] over voormeld bedrag heeft beschikt.
4.4.
De rechtbank stelt voorop, dat ingevolge artikel 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een notariële akte dwingend bewijs oplevert ten aanzien van de verklaringen van partijen omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van het bewijsmiddel als waar aan te nemen. Tegenbewijs tegen het dwingend bewijs staat vrij (artikel 151 lid 2 Rv). Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet degene die het tegenbewijs zou moeten leveren wel een bewijsaanbod hebben gedaan en moet hij voldoende gesteld hebben met het oog op het leveren van dat tegenbewijs.
4.5.
Volgens de tekst van de notariële akte had het bedrag van € 80.000,- aan [eiseres] moeten worden uitbetaald. [gedaagde] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat hij economisch eigenaar van dat geldbedrag is gebleven. Het is aan [gedaagde] om in dat verband voldoende te stellen met het oog op het leveren van tegenbewijs tegen de in de notariële akte weergegeven (andersluidende) partijverklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de stellingen van [gedaagde] daar niet aan. Met het begrip economische eigendom wordt doorgaans gedoeld op het bestaan van verbintenisrechtelijke rechten en plichten tussen partijen met betrekking tot een zaak. In ieder geval omvat het begrip economische eigendom géén juridische eigendom. [gedaagde] heeft nagelaten zijn stellingen ter zake de economische eigendom van de gelden nader te onderbouwen. Nu [gedaagde] evenmin heeft toegelicht dat partijen andere afspraken in dat verband hebben gemaakt dan die in de notariële akte zijn vastgelegd, zal de rechtbank [gedaagde] niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] het tankstation aan de [adres 2] in 1992 op naam van zijn dochters heeft gezet in verband met een mogelijke saneringsclaim is onvoldoende om aan te nemen dat de partijbedoeling zoals weergegeven in de notariële akte van 20 oktober 2008 op dat moment anders was dan hetgeen in die notariële akte is opgenomen. Ook het door [gedaagde] ter comparitie ingenomen standpunt dat die oorspronkelijke overeenkomst, het op naam van zijn dochters zetten van het tankstation, nietig zou zijn kan hem niet baten. [gedaagde] heeft daaraan geen consequenties verbonden in relatie tot hetgeen is opgenomen in de notariële akte. De rechtbank betrekt daarbij, dat de regeling in de notariële akte tot stand is gekomen met het oog op beëindiging van een geschil tussen partijen over het gemeenschappelijk vermogen en dat daaraanvoorafgaand aan de zijde van beide partijen raadslieden betrokken zijn geweest. Het voorgaande betekent dat moet worden uitgegaan van hetgeen is opgenomen in de notariële akte, te weten uitbetaling van een bedrag van € 80.000,- aan [eiseres] per 1 juli 2010.
4.6.
[gedaagde] heeft zich vervolgens nog op het standpunt gesteld dat de vordering van [eiseres] is verjaard. Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis verjaart ingevolge artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De vordering van [eiseres] was per 1 juli 2010 opeisbaar en binnen de termijn van vijf jaren nadien is de verjaring gestuit door een schriftelijke mededeling waarin [eiseres] zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming heeft voorbehouden, te weten onder meer in haar brieven van 7 mei 2011 en 29 juni 2011 en bij brief van haar raadsvrouw van 17 juli 2014. Van verjaring van de vordering van [eiseres] is dus geen sprake.
4.7.
De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] tot veroordeling van [gedaagde] om aan haar te betalen het bedrag van € 80.000,- moet worden toegewezen.
[eiseres] heeft voorts gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente ex art 6:119 BW vanaf 1 juli 2009. Hoewel de vordering van [eiseres] blijkens de notariële akte op 1 juli 2010 opeisbaar is geworden kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] toen in verzuim is geraakt met betaling ervan, nu op grond van de notariële akte het in eerste instantie aan de dochters was om voormelde betaling te doen. [gedaagde] is bij brief van 29 juni 2011 door [eiseres] in gebreke gesteld, waarna het verzuim van [gedaagde] met ingang van 3 juli 2011 is ingetreden. De rechtbank zal op grond van artikel 6:119 BW vanaf die datum de wettelijke rente over het bedrag van € 80.000,- toewijzen.
4.8.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.9.
[gedaagde] heeft voor het geval de rechtbank hem zou veroordelen tot betaling aan [eiseres] verzocht daaraan de voorwaarde van voorafgaande zekerheidstelling te verbinden. [gedaagde] heeft in dat verband naar voren gebracht, dat [eiseres] geen of onvoldoende verhaal biedt, hetgeen zou kunnen blijken uit het gegeven dat [eiseres] procedeert op basis van kosteloze rechtsbijstand. Ook zou [eiseres] zich aan verhaal gaan onttrekken. [eiseres] heeft betwist dat zij procedeert op basis van kosteloze rechtsbijstand, hetgeen overigens overeenstemt met de bij de rechtbank daaromtrent bekende gegevens. Voorts heeft [eiseres] betwist dat zij geen verhaal zou (gaan) bieden ingeval van een andersluidend oordeel in hoger beroep.
4.10.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 233 lid 3 Rv aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis de voorwaarde tot zekerheidstelling kan worden verbonden. Echter, enkel een restitutierisico (in abstracto) is onvoldoende aanleiding om zekerheid op te leggen. [gedaagde] heeft gelet daarop onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn belang bij toewijzing van deze vordering zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij afwijzing daarvan. De vordering van [gedaagde] tot zekerheidstelling zal derhalve worden afgewezen.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- griffierecht 282,00
- naheffing griffierecht 586,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.751,77

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 80.000,00 (tachtig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 juli 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.751,77,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.