ECLI:NL:RBOVE:2015:4637

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
C/08/136734 / HA ZA 13-105
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot onbevoegdverklaring en tussenkomst in civiele procedure met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in een incident tot onbevoegdverklaring en een incident tot tussenkomst. De eiseres in de hoofdzaak, Wärtsilä Netherlands B.V., heeft gevorderd dat de vordering van de gedaagde, Energie Meaux, tot schadevergoeding verjaard is, dan wel dat zij niet aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door een brand in een elektriciteitscentrale op 25 december 2005. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 november 2013 de bevoegdheid van de rechtbank Overijssel opgeschort in afwachting van een beslissing van de Tribunal de Grande Instance te Parijs. Het Cour d’Appel van Parijs heeft op 6 maart 2015 bepaald dat de rechtbank Overijssel bevoegd is, wat de rechtbank heeft gevolgd in haar beoordeling. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van Energie Meaux afgewezen, omdat de rechtbank op basis van artikel 6 sub e Rv bevoegd is, aangezien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van Wärtsilä France c.s. tot tussenkomst in de hoofdzaak toegewezen, omdat er een gevaar van tegenstrijdige uitspraken bestaat in de parallelle procedure in Frankrijk. De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot in de hoofdzaak wordt beslist en tussentijds hoger beroep toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

team Kanton en Handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rolnummer: C/08/136734 / HA ZA 13-105
Vonnis in incident van 8 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WÄRTSILÄ NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres in hoofdzaak,
verweerster in het incident tot onbevoegdverklaring,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. M. Russchen te Amersfoort,
tegen
de rechtspersoon naar Frans recht
SOCIETE ENERGIE MEAUX,
gevestigd te Meaux (Frankrijk),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot onbevoegdverklaring,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. A.L. van Beugen te Amsterdam,
en
1.de rechtspersoon naar Frans recht
WÄRTSILÄ FRANCE S.A.S.,
gevestigd te Mulhouse (Frankrijk),
2.de rechtspersoon naar Frans recht
WÄRTSILÄ NSD FRANCE S.A.S.,
gevestigd te Mulhouse (Frankrijk),
eiseressen in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. M. Russchen te Amersfoort.
Partijen zullen hierna Wärtsilä Netherlands, Energie Meaux en Wärtsilä France c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juni 2014
- de akte aan de zijde van Wärtsilä Netherlands
- de akte aan de zijde van Energie Meaux.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald in het incident tot onbevoegdverklaring en het incident tot tussenkomst.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de hoofdzaak heeft Wärtsilä Netherlands - samengevat - gevorderd te verklaren voor recht dat de vordering van Energie Meaux tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad in verband met de brand op 25 december 2005 is verjaard, dan wel dat zij niet aansprakelijk is voor de schade, dan wel dat de schade niet aan haar kan worden toegerekend.
2.2.
Wärtsilä Netherlands heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Wärtsilä NSD France S.A.S. heeft een overeenkomst gesloten met Energie Meaux voor de turn-key levering van een elektriciteitscentrale. De elektriciteitscentrale is door Wärtsilä NSD France S.A.S. in 1999 gebouwd en op 1 november 1999 geleverd aan Energie Meaux. Wärtsilä NSD France S.A.S. heeft bij Wärtsilä Netherlands een aantal motoren besteld voor deze centrale. Deze motoren zijn in 1999 geleverd door Wärtsilä Netherlands, waarna Wärtsilä France S.A.S. deze motoren heeft geïnstalleerd. Op 25 januari 2005 is brand ontstaan in de elektriciteitscentrale van Energie Meaux, waardoor aanzienlijke schade aan de installatie is ontstaan. Op verzoek van Energie Meaux heeft het Tribunal de Commerce de Meaux op 2 januari 2006 een voorlopig deskundigenonderzoek gelast. Aanvankelijk waren alleen Wärtsilä NSD France S.A.S. en Wärtsilä France S.A.S. opgeroepen in het voorlopig deskundigenonderzoek. Wärtsilä Netherlands is later bij exploit van 22 december 2006 door Energie Meaux bij dit voorlopig deskundigenonderzoek betrokken. Op 19 december 2011 heeft deskundige R. Mazabraud een rapport uitgebracht over de oorzaak van de schade. Deskundige Mazabraud heeft geconcludeerd dat de brand zou zijn ontstaan doordat een grote hoeveelheid olie is gelekt uit een van de motoren, op een warm onderdeel en vlam heeft gevat. De olielekkage is volgens deskundige Mazabraud ontstaan door beschadiging van de olieleiding op de motor, die op haar beurt is veroorzaakt doordat een zogenaamde Parker-koppeling in de leiding het heeft begeven. Volgens deskundige Mazabraud is de koppeling in de olieleiding niet correct gemonteerd tijdens de fabricage van de motor door Wärtsilä Netherlands in de fabriek te Zwolle. Volgens deskundige Mazabraud zijn er geen tekortkomingen geweest in het onderhoud van de centrale door Wärtsilä France S.A.S.
De schade wordt door deskundige Mazaraud begroot op € 7.415.140,00 (€ 3.784.140,00 aan materiële schade en € 3.631.000,00 aan gevolgschade). Wärtsilä Netherlands stelt zich op het standpunt dat de vordering van Energie Meaux is verjaard, aangezien er vijf jaren zijn verstreken nadat Energie Meaux bekend is geworden (namelijk in ieder geval vanaf 22 december 2006) met de schade en de aansprakelijke persoon. Subsidiair voert zij aan dat zij geen onrechtmatige daad heeft begaan en daarmee niet aansprakelijk is voor de schade. Meer subsidiair stelt zij dat er onvoldoende causaal verband is om de schade die in 2005 is ontstaan aan haar toe te rekenen.
2.3.
Energie Meaux heeft op 25 september 2013 in incident gevorderd dat de rechtbank op grond van artikel 27 EEX-Vo (litispendentie) haar uitspraak aanhoudt totdat de bevoegdheid van de Tribunal de Grande Instance te Parijs vaststaat, met bepaling dat zij zich onbevoegd zal verklaren indien de bevoegdheid van de Tribunal de Grande Instance te Parijs komt vast te staan, met veroordeling van Wärtsilä Netherlands in de kosten van deze procedure. De achtergrond van dit verzoek is gelegen in de dagvaarding die Energie Meaux tegen Wärtsilä Netherlands, Wärtsilä France c.s. en een tweetal verzekeraars voor de Tribunal de Grande Instance te Parijs heeft uitgebracht.
2.4.
Bij vonnis in incident van 6 november 2013 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.6 het volgende overwogen:
Aanhouding van een zaak op grond van lid 1 artikel 27 EEX-Vo (litispendentie) dient te geschieden door het gerecht waarbij die zaak als laatste is aangebracht. Voor aanhouding is echter slechts plaats wanneer dit gerecht in beginsel bevoegd is kennis te nemen van deze zaak; is dit gerecht niet bevoegd, dan kan het niet meer toekomen aan aanhouding van de zaak.
Nu Energie Meaux de onbevoegdheid van deze rechtbank uitsluitend baseert op litispendentie, betwist zij kennelijk niet dat deze rechtbank bevoegd is de zaak aan te houden. De rechtbank is dan ook op grond van artikel 24 EEX-Vo (stilzwijgende forumkeuze) in beginsel bevoegd.
Vervolgens heeft de rechtbank een verdere beslissing aangehouden omdat de Tribunal de Grande Instance te Parijs eerder is aangezocht met een gelijkluidend verzoek om aanhouding.
2.5.
Op 18 december 2013 hebben Wärtsilä France c.s. in incident gevorderd dat zij mogen tussenkomen in de hoofdzaak.
2.6.
Bij beschikking van 27 maart 2014 heeft de rolrechter van de Tribunal de Grande Instance te Parijs verworpen de vorderingen tot aanhouding van de uitspraak en onttrekking van de zaak alsmede de exceptie van onbevoegdheid die is opgeworpen door Wärtsilä Netherlands en Wärtsilä France c.s.
2.7.
Bij arrest van 6 maart 2015 heeft het Cour d’Appel van Parijs voormelde beschikking vernietigd en bepaald dat de Tribunal de Grande Instance van Parijs de uitspraak dient aan te houden totdat de bevoegdheid van de rechtbank Overijssel, bij wie de zaak als eerste is aangebracht, is vastgesteld.
2.8.
De rechtbank gaat uit van dit arrest. In hetgeen Energie Meaux heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van een feitelijke of juridische misslag. Dit betekent dat voor een discussie over de inhoud van het arrest of de wijze waarop het tot stand is gekomen geen plaats is.

3.De beoordeling in het incident tot onbevoegdverklaring

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij in het tussenvonnis van 6 november 2013 een beslissing over haar (on)bevoegdheid op de grond van artikel 27 EEX-Vo (litispendentie) heeft opgeschort in afwachting van de beslissing van de Tribunal de Grande Instance op het bij haar ingediende aanhoudingsverzoek.
3.2.
Gelet op het arrest van het Cour d’Appel van Parijs bestaat voor (verdere) aanhouding wegens litispendentie geen grond.
3.3.
Bij de onder 1.1 genoemde akte heeft Energie Meaux de bevoegdheid van de rechtbank voor het eerst op inhoudelijke gronden, en anders dan de eerder bij incident opgeworpen grond van artikel 27 EEX-Vo, betwist. Meer in het bijzonder betwist Energie Meaux dat de bevoegdheid van de rechtbank kan worden gebaseerd op artikel 6 sub e Rv jo artikel 5 lid 3 EEX-Vo, zoals bij dagvaarding door Wärtsilä Netherlands is aangevoerd. Energie Meaux stelt daartoe dat de initiële schade is ingetreden te Frankrijk, de plaats waar het normale gebruik heeft plaatsgevonden voor het doel waarvoor het bestemd is.
Het schadeveroorzakende feit heeft zich mitsdien in Frankrijk voorgedaan en op basis van artikel 5 EEX-Vo is de rechtbank te Parijs dan bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige geschil, aldus Energie Meaux.
3.4.
De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 sub e Rv rechtsmacht heeft in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Omdat de in artikel 6 Rv opgenomen gronden voor internationale rechtsmacht zijn ontleend aan artikel 5 EEX-Vo kan de Nederlandse rechter bij de uitleg van artikel 6 Rv de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over de uitleg van die bepaling betrekken. Voor zover van belang heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de woorden “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in artikel 5 lid 3 EEX-Vo zowel doelt op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt en dat de eisende partij de keuze heeft of hij verweerder oproept voor de plaats waar de schade is ingetreden dan wel voor de rechter van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt (HvJEG 30 november 1977, NJ 1977/494).
3.5.
In dit geval heeft Wärtsilä Netherlands de zaak blijkens de dagvaarding van 5 februari 2013 aangebracht bij deze rechtbank omdat het schadebrengende feit op grond waarvan zij aansprakelijk wordt gehouden zich volgens het voorlopig deskundigenbericht van deskundige Mazaraud heeft voorgedaan bij de assemblage van de motor in de fabriek te Zwolle. Energie Meaux heeft vervolgens op 9 oktober 2013 een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend. Aangezien Energie Meaux de onbevoegdheid van de rechtbank blijkens deze conclusie uitsluitend baseert op litispendentie, heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 6 november 2013 overwogen dat Energie Meaux de bevoegdheid van de rechtbank op zichzelf kennelijk niet betwist en heeft de rechtbank zich op grond van artikel 24 EEX-Vo (stilzwijgende forumkeuze) in beginsel bevoegd geacht. Daarmee is de rechtbank voorbij gegaan aan de omstandigheid dat haar bevoegdheid om van de zaak kennis te nemen uit artikel 6 sub e Rv voortvloeit zoals Wärtsilä Netherlands in de dagvaarding heeft betoogd. Nu derhalve sprake is van een andere bevoegdheidsgrond uit de EEX-Vo mist artikel 24 EEX-Vo toepassing. In zoverre komt de rechtbank terug op hetgeen zij eerder in het tussenvonnis van 6 november 2013 heeft overwogen.
3.6.
Het eerst bij akte van 13 mei 2015 opgeworpen (inhoudelijke) onbevoegdheidsverweer acht de rechtbank in een dermate laat stadium van de procedure opgeworpen dat de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat wegens strijd met de goede procesorde. Wärtsilä Netherlands heeft op dit verweer nog niet kunnen reageren. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het de grenzen van een goede procedure, waaronder is begrepen de eisen van een doelmatige en voortvarende procedure, te buiten indien Wärtsilä Netherlands die gelegenheid in dit stadium van de procedure alsnog moet worden geboden.
3.7.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank bevoegd is met betrekking tot de vorderingen van Wärtsilä Netherlands jegens Energie Meaux. De incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van Energie Meaux zal dan ook worden afgewezen.
3.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beoordeling in het incident tot tussenkomst

4.1.
Wärtsila France c.s. vorderen dat hun wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen op grond van artikel 217 Rv. Zij stellen belang te hebben bij tussenkomst om benadeling of verlies van een recht te voorkomen. Daartoe voeren zij aan dat indien de rechtbank in de hoofdzaak van oordeel zou zijn dat Wärtsilä Netherlands aansprakelijk is te houden voor de schade van Energie Meaux, Wärtsila France c.s. daardoor mogelijk wordt benadeeld omdat Wärtsila France c.s. door Energie Meaux aansprakelijk is gesteld voor dezelfde schade op basis van hetzelfde feitencomplex. Wärtsila France c.s. hebben er belang bij om te voorkomen dat tegenstrijdige beslissingen worden genomen door verschillende gerechten.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het voor toewijzing van de incidentele vordering vereiste belang aanwezig is. Meer in het bijzonder houdt het door Wärtsila France c.s. ingeroepen recht rechtstreeks verband met het onderwerp van geschil tussen Wärtsilä Netherlands en Energie Meaux. Ook is sprake van een parallel lopende procedure in Frankrijk tussen dezelfde partijen met hetzelfde onderwerp en moet het gevaar van tegenstrijdige uitspraken worden voorkomen. De omstandigheid dat de onderliggende overeenkomsten tussen Wärtsila France c.s. en Energie Meaux in de Franse taal zijn opgesteld en Frans recht van toepassing zou zijn doet aan toepassing van Nederlands procesrecht op de procedure in Nederland niet af en maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank zal het verzoek tot tussenkomst van Wärtsila France c.s. in het tussen Wärtsilä Netherlands en Energie Meaux aanhangige geding daarom toewijzen.
4.3.
Energie Meaux heeft er bij conclusie van dupliek in het incident tot tussenkomst nog op gewezen dat de onderliggende overeenkomsten tussen Wärtsila France c.s. en Energie Meaux een forumkeuze bevatten op grond waarvan de rechtbank te Parijs bevoegd is om kennis te nemen van geschillen tussen die partijen. Energie Meaux betoogt dat deze forumkeuze toewijzing van de incidentele vordering in de weg staat.
4.4.
Dit verweer van Energie Meaux vloeit niet voort uit een eerder ingenomen standpunt zodat de rechtbank het als een nieuw verweer aanmerkt dat door Energie Meaux in een te laat stadium van de procedure is aangevoerd. Niet valt in te zien waarom dit verweer niet in een vroeger stadium had kunnen worden aangevoerd, aangezien het is gebaseerd op feiten en omstandigheden die vanaf het begin van de procedure bekend verondersteld mogen worden. De rechtbank passeert dit verweer dan ook wegens strijd met de goede procesorde.
4.5.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5.Slotsom

5.1.
Als verzocht door Energie Meaux zal de rechtbank om proceseconomische redenen tussentijds hoger beroep toestaan van dit vonnis.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot onbevoegdheid
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot in de hoofdzaak wordt beslist,
6.3.
bepaalt dat van deze beslissing tussentijds hoger beroep zal kunnen worden ingesteld,
in het incident tot tussenkomst
6.4.
staat Wärtsila France c.s. toe om in de hoofdzaak tussen te komen,
6.5.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot in de hoofdzaak wordt beslist,
6.6.
bepaalt dat van deze beslissing tussentijds hoger beroep zal kunnen worden ingesteld,
in de hoofdzaak
6.7.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 5 augustus 2015 voor conclusie van eis aan de zijde van Wärtsila France c.s.,
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.