4.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
Feiten en omstandigheden
Op 23 juli 2014 omstreeks 13.13 uur heeft in Staphorst een verkeersongeval plaatsgevonden. Op de kruising van de Schapenstreek met de Gemeenteweg en de Drafkistweg is een landbouwtrekker met een personenauto in botsing gekomen. Verdachte reed in de landbouwtrekker en reed op de Schapenstreek richting de Gemeenteweg en Drafkistweg.
[slachtoffer 2] , en haar 3-jarige zoontje [slachtoffer 1] , en [slachtoffer 3] zaten in een groene personenauto van het merk Daewoo en reden op de Gemeenteweg.
Op het kruisingsvlak van de Schapenstreek met de Gemeenteweg is de voorzijde van de landbouwtrekker gebotst met de linkerzijkant van de personenauto. Aan de voorzijde van de landbouwtrekker was een fronthefinrichting gemonteerd, waarbij de beide armen van deze fronthefinrichting met snelkoppelhaken naar voren staken. De beide armen met snelkoppelhaken waren de carrosserie van de personenauto, één voor en één na de linker B-stijl binnengedrongen en hadden de linker B-stijl, linkerachterportier, linker C-stijl en linkerachterdeel van het dak losgetrokken.
De beide voertuigen draaiden op het kruisingsvlak en het wegdek van de Drafkistweg ongeveer 90 graden linksom, waarna de personenauto los kwam en ongeveer 180 graden (gezien zijn oorspronkelijke rijrichting) gedraaid voorbij het kruisingsvlak in de rechterberm van de Gemeenteweg tot stilstand kwam. De landbouwtrekker kwam gedeeltelijk op het kruisingsvlak en het wegdek van de Drafkistweg tot stilstand.
De linker B-stijl, linkerachterportier, linker C-stijl en linkerachterdeel van het dak van de personenauto wikkelden zich om beide armen met snelkoppelhaken van de fronthefinrichting en werden van de carrosserie getrokken.
De driejarige [slachtoffer 1] , die links op de achterbank van de personenauto, in een kinderbeveiligingsmiddel, had gezeten, werd uitgeworpen en kwam in een rechts van de Gemeenteweg gelegen weiland terecht. [slachtoffer 1] overleed later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.De bestuurster van de personenauto, [slachtoffer 2], en de passagier [slachtoffer 3], hebben letsel opgelopen.
Na het verkeersongeval op 23 juli 2014 heeft de politie ter plaatse onderzoek verricht en uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse (VOA) is naar voren gekomen dat op het moment van het ongeval het zicht goed was, het wegdek droog was en de vervoermiddelen van verdachte en de bestuurster van de groene personenauto in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud verkeerden.
Uit het proces-verbaal VOA is voorts gebleken dat de Gemeenteweg middels een verkeersbord B1 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) was aangeduid als voorrangsweg.
Voorts werd voor weggebruikers die over de Schapenstreek de Gemeenteweg naderen middels verkeersbord B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 aangegeven dat zij voorrang dienen te verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Het eerste bord B6 stond in de rechterberm van de Schapenstreek op circa 200 meter voor de Gemeenteweg en het tweede bord B6 stond in de rechterberm voor de Gemeenteweg.
Voorts werd voor bestuurders die over de Schapenstreek de Gemeenteweg naderen middels haaientanden als bedoeld in artikel 80 van de RVV 1990 aangegeven dat zij voorrang dienen te verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.
Uit het proces-verbaal VOA is ook gebleken dat het zicht van de bestuurder van de landbouwtrekker naar rechts mogelijk kon worden belemmerd door de rechter A-stijl van de cabine van de landbouwtrekker en/of de rechterbuitenspiegel van de landbouwtrekker en/of de verticaal staande uitlaat rechts naast het motorcompartiment.
Tevens werd het uitzicht van de bestuurder van de landbouwtrekker mogelijk door bomen - staande in een bomenrij in de rechterberm van de Schapenstreek - belemmerd.
Vast staat dat aan de voorzijde van de landbouwtrekker een fronthefinrichting was gemonteerd, waarvan de beide armen met snelkoppelhaken naar voren uitstaken en niet waren afgeschermd. De uiteinden van de beide armen met snelkoppelhaken staken circa 60 centimeter meter naar voren uit, op een hoogte van circa 90 centimeter boven het wegdek.
Het primair ten laste gelegde
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 juli 2014 in een landbouwtrekker op de Schapenstreek reed en voornemens was om de hem bekende voorrangsweg de Gemeenteweg over te steken om de Drafkistweg in te rijden. Verdachte heeft verklaard dat hij reed met een snelheid van 45 kilometer per uur op de Schapenstreek richting de kruising met de Gemeenteweg, terwijl hij wist dat de maximale snelheid voor hem – rijdende in de landbouwtrekker – 25 kilometer per uur bedraagt. Verdachte is vervolgens langzamer gaan rijden en reed met een snelheid van ongeveer 15 kilometer per uur de kruising op. Verdachte heeft verklaard dat hij rijdend op de Schapenstreek naar links én naar rechts heeft gekeken en daarbij de groene personenauto die op de Gemeenteweg reed in het geheel niet heeft gezien. Toen verdachte de kruising op wilde rijden, heeft hij nog eenmaal naar links gekeken en op het moment dat verdachte doorreed in de richting van de Drafkistweg keek verdachte naar rechts en zag toen de groene personenauto en kon hij een aanrijding niet meer voorkomen.
Verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 juli 2014 de fronthefinrichting aan de voorzijde van de landbouwtrekker in het geheel niet had afgeschermd en ook niet wist dat dit wettelijk verplicht was. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij die dag tevens niet de accordbok in de fronthefinrichting had gehangen, waarbij verdachte heeft uitgelegd dat een accordbok een driehoek is waarmee machines kunnen worden opgepakt, maar die tevens tot gevolg heeft dat de fronthefinrichting stomper wordt. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij op 23 juli 2014 de fronthefinrichting ook niet had ingeklapt en dat als hij dat wel had gedaan de snelkoppelhaken toch nog deels schuin naar boven zouden uitsteken.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 juli 2014 ongeveer 50 meter achter zijn zoon op de Schapenstreek reed en een groene personenauto zag aankomen. [getuige] zag dat zijn zoon die in de landbouwtrekker reed, niet remde.
Vast is komen te staan dat verdachte op 23 juli 2014 ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan de op de voorrangsweg rijdende groene personenauto van [slachtoffer 2] , met de aanrijding tot gevolg, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gewond zijn geraakt.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) te kunnen komen, moet vastgesteld kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Voor schuld in het kader van artikel 6 WVW 1994 is vereist dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt dat verdachte kennelijk onvoldoende heeft gelet op het naderend verkeer op de Gemeenteweg, in aanmerking nemende dat verdachte bekend was met de zichtbelemmeringen die worden veroorzaakt door de bomenrij op de Schapenstreek. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van de vader van verdachte die op de Schapenstreek – rijdend achter verdachte – een groene personenauto wèl zag aankomen op de Gemeenteweg, terwijl verdachte verklaart toen geen verkeer te hebben waargenomen. Ook het gegeven dat verdachte op de Schapenstreek reed met een voor de trekker aanmerkelijk hogere snelheid (van ongeveer 45 km per uur) dan voor hem was toegestaan, schept het beeld dat verdachte zich van de verkeersrisico’s onvoldoende bewust is geweest. Vervolgens is verdachte naar het oordeel van de rechtbank te lichtvaardig en onachtzaam geweest bij het oprijden van de kruising, te meer nu verdachte bekend was met de zichtbelemmeringen vanuit de landbouwtrekker van de A-stijl, de buitenspiegel en de uitlaat. Van verdachte had gevergd mogen worden dat hij zich nadrukkelijk en zorgvuldig had vergewist van de aan- of afwezigheid van overig verkeer op de Gemeenteweg. Verdachte is daarin ernstig te kort geschoten. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte een zeer zwaar (bijna 8000 kilogram wegend) en groot voertuig bestuurde waardoor eventueel aangerichte schade aan andere verkeersdeelnemers al snel zeer ernstige vormen kan aannemen. Verdachte is echter – ondanks de mogelijke belemmeringen van het zicht vanuit de cabine naar rechts – niet gestopt voor de voorrangsweg, waarbij de snelheid van verdachte bij het oprijden van de kruising, ook al was die mogelijkerwijs slechts 15 km/u, te hoog is gebleken voor veilig verkeer ter plaatse. Daardoor is verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens de andere verkeersdeelnemers.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zorgplicht van verdachte nog eens extra werd vergroot door het feit dat op de landbouwtrekker aan de voorzijde een fronthefinrichting was gemonteerd waarvan de snelkoppelhaken op een hoogte van 90 centimeter boven het wegdek nog 60 centimeter voor het voertuig uitstaken. Ingevolge artikel 5.8.48 van de Regeling voertuigen moeten uitstekende delen van landbouwtrekkers, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd. Verdachte had de aan de voorzijde uitstekende snelkoppelhaken van de fronthefinrichting in strijd met dat wettelijk voorschrift op geen enkele wijze afgeschermd dan wel ingeklapt. Ook op dit punt is verdachte fors te kort geschoten in de op hem rustende verplichting om zich zorgvuldig en veilig te gedragen in het verkeer.
Het rijgedrag van verdachte heeft uiteindelijk erin geresulteerd dat verdachte zonder te remmen met een zware landbouwtrekker – met aan de voorzijde scherp uitstekende snelkoppelhaken van de fronthefinrichting – tegen de zijkant van de groene personenauto is gebotst, waarbij de uitstekende snelkoppelhaken zich in de personenauto hebben geboord. Verdachte had zich bewust moeten zijn van de gevaarlijkheid van zijn grote, zware voertuig én van de gevaarlijkheid van de aanwezigheid van de ver uitstekende snelkoppelhaken en hij had daarnaar moeten handelen door bij het naderen van deze kruising een zeer grote mate van voorzichtigheid in acht te nemen, hetgeen hij heeft nagelaten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door als bestuurder van een grote, zware landbouwtrekker, gegeven de zichtbeperking door de raamstijl, uitlaat en zijspiegel rechts, zonder te stoppen en met een snelheid van ongeveer 15 km per uur de kruising op te rijden - zonder bovendien zorg gedragen te hebben voor afscherming dan wel opklapping van de uitstekende snelkoppelhaken van de fronthefinrichting - op de op de voorrangsweg rijdende personenauto is gebotst en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest en dat het aldus ontstane verkeersongeval aan de schuld van verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is geweest.
Als gevolg van het ongeval is het slachtoffer [slachtoffer 1] overleden en zijn de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gewond geraakt.
Ten aanzien van het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat zij ten gevolge van het verkeersongeval nek- en rugklachten had en dat zij in januari 2015 weer volledig aan het werk is gegaan. Het slachtoffer [slachtoffer 2] had ten gevolge van het verkeersongeval een whiplash in haar nek en werkt tot op de dag van de terechtzitting nog steeds niet volledig.
De rechtbank is - mede in aanmerking genomen hetgeen in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald en de daarover bestaande jurisprudentie - van oordeel dat dit letsel van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] niet is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, zoals de officier van justitie heeft geconcludeerd maar dat het letsel wel is te kwalificeren als als zodanig letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van beide slachtoffers is ontstaan.
Gelet op al het hiervoor overwogene kan het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.