ECLI:NL:RBOVE:2015:4496

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
C/08/155594 / FT RK 14/621
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot schuldsanering van een gescheiden vrouw met drie minderjarige kinderen

Op 3 juli 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van een gescheiden vrouw, hierna te noemen verzoekster, die drie minderjarige kinderen heeft. Verzoekster, werkzaam als leerkracht in het speciaal onderwijs, heeft een verzoekschrift ingediend, vergezeld van aanvullende informatie, waarin zij haar financiële situatie uiteenzet. Tijdens de zitting op 23 juni 2014 heeft verzoekster verklaard dat zij haar werkuren heeft verminderd van 32 naar 24 uur per week vanwege emotionele belasting. Haar schuldenlast bedraagt in totaal € 119.310,57, met aanzienlijke schulden aan haar hypotheekverstrekker en de Belastingdienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek niet te goeder trouw heeft gehandeld met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster recentelijk een aanzienlijk bedrag aan teveel ontvangen salaris heeft besteed aan luxe goederen, zoals computers en meubels, in plaats van deze middelen te reserveren voor haar schuldeisers. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet in staat zal zijn om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling na te komen, gezien haar recente uitgavenpatroon en het feit dat zij haar werkuren heeft verminderd terwijl zij al met een hoge hypotheekschuld zat.

Op basis van artikel 288, eerste lid, onder b en c, van de Faillissementswet (Fw) heeft de rechtbank het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de toepassing van de hardheidsclausule niet mogelijk is, omdat het verzoek op meerdere gronden is afgewezen. De beslissing is uitgesproken door mr. E. Venekatte, lid van de enkelvoudige kamer, ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/155594 / FT RK 14/621
Datum uitspraak: 3 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoekster] ,

geboren op [1968] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres],
verzoekster, verder ook te noemen: [verzoekster] .

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoekschrift (met bijlagen) ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Bij brief van 15 mei 2014 (met bijlagen) heeft [verzoekster] de rechtbank nadere schriftelijke informatie verstrekt.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 juni 2014. Ter zitting is [verzoekster] , vergezeld van haar vriend, verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling:

De feiten
[verzoekster] is een gescheiden vrouw met drie inwonende minderjarige kinderen.
[verzoekster] is werkzaam als leerkracht op een school voor speciaal onderwijs te Kampen. Zij heeft een vaste aanstelling en is per augustus 2012 van 32 uur naar 24 uur per week gaan werken. [verzoekster] ontvangt per april 2014 een salaris van € 1.802,41 netto per maand.
[verzoekster] had samen met haar ex-echtgenoot onder meer een eigen woning, welke woning na de scheiding ver onder de taxatiewaarde van de woning is verkocht. De woning heeft vijf jaar lang te koop gestaan. De eerste vraagprijs was € 599.000,-. Medio juni 2012 is er een bod van € 311.060,20 ook door de hypotheekverstrekker Achmea Hypotheekbank geaccepteerd.
De schuldenlast van [verzoekster] bedraagt volgens het bij de Verklaring Schuldsanering gevoegde schuldenoverzicht van 25 april 2014 in totaal € 119.310,57, waaronder een schuld aan GGN Maas-Delta (Achmea Hypotheekbank) van € 119.008,57 en een schuld aan de Belastingdienst van € 302,-.
Bij brief van 15 mei 2014 heeft [verzoekster] nog twee facturen van respectievelijk de Raad voor de Rechtspraak (€ 852,38) en Stein Advocaten Zwolle (€ 1.691,81) aan de rechtbank verstrekt.
De – zakelijk weergegeven – toelichting van [verzoekster]
heeft ter zitting onder meer verklaard dat zij in het verleden vaker vier dagen per week heeft gewerkt, maar dat vier dagen werken per week te veel voor haar is. Gesteld wordt dat [verzoekster] veel last van emoties heeft, hetgeen haar veel energie kost. Volgens [verzoekster] is zij daarom in goed overleg met haar werkgever drie dagen per week gaan werken wat zij wel kan volhouden. Desgevraagd heeft [verzoekster] verklaard dat zij niet in de Ziektewet is gegaan omdat zij overleg heeft gehad met haar werkgever en omdat zij deels ook energie haalt uit haar werk. [verzoekster] stelt hieromtrent voorts dat zij bijvoorbeeld in een hondenvoerfabriek wel vijf dagen per week zou kunnen werken, maar niet in het onderwijs.
[verzoekster] heeft ten aanzien van het overboeken van het studiegeld van haar kind naar de Rabobank Directrekening verklaard dat zij het bedrag van ongeveer € 5.000,- heeft besteed aan een Apple-computer, een koelkast en een kast.
[verzoekster] heeft over het teveel ontvangen salaris van in totaal ongeveer € 1.900,- verklaard dat zij dacht dat het loonbeslag was gestopt en dat zij een dertiende maand had ontvangen. [verzoekster] dacht dat zij deze gelden mocht besteden. Zij heeft daarvan twee computers en een televisiemeubel gekocht. Desgevraagd heeft [verzoekster] verklaard dat zij kort voor het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling deze spullen heeft gekocht omdat zij deze niet meer kan kopen als zij eenmaal is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Volgens [verzoekster] is zij nog bezig met het inlossen van deze schuld van € 1.900,- en staat er nog een bedrag van ongeveer € 1.500,- open. [verzoekster] bevestigt dat deze schuld er ook nog bijkomt op het schuldenoverzicht.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schuld in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting zijn er naast de twee schuldeisers die staan vermeld op de Verklaring Schuldsanering van 25 april 2014 nog drie schuldeisers bijgekomen, waaronder de schuld aan de werkgever van [verzoekster] van thans nog ongeveer € 1.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank is de laatstgenoemde schuld te kwader trouw ontstaan. [verzoekster] heeft zonder zich hierover nader te informeren en/of haar consulent schulddienstverlening te informeren het teveel ontvangen salaris van in totaal € 1.900,- besteed aan twee computers en een televisiemeubel in plaats van het teveel ontvangen salaris te reserveren. Bovendien had, voor zover nog van belang, al het inkomen dat [verzoekster] boven het zogeheten vrij te laten bedrag ontving, moeten worden gereserveerd voor de schuldeisers.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin aannemelijk geworden dat [verzoekster] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat [verzoekster] kort voor het tijdstip waarop zij haar aanvraag tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend drie computers, een kast en een televisiemeubel heeft aangeschaft met als motivering dat je dit niet meer kunt doen als je eenmaal tot de schuldsaneringsregeling bent toegelaten. Het gedrag van [verzoekster] , nog daargelaten dat zij min of meer uit eigen beweging minder is gaan werken toen al sprake was van een hoge restant hypotheekschuld, duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op een saneringsgezinde houding.
De overige schuldenlast behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288, eerste lid, onder b en c, Faillissementswet (Fw).
Omdat het verzoek mede wordt afgewezen op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Fw is de toepassing van de hardheidsclausule, zo daar al sprake van zou kunnen zijn, niet mogelijk.

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. E. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.