ECLI:NL:RBOVE:2015:4471

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
08/760136-15, 08/216578-13 (tul), 08/730757-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan recidivist wegens diefstal van bronzen schaap en andere goederen

Op 30 september 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man uit Oldenzaal, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder de diefstal van een bronzen schaap in De Lutte. De verdachte, die al eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten, kreeg de ISD-maatregel opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks eerdere waarschuwingen en veroordelingen, doorging met het plegen van diefstallen, wat duidde op een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de verslavingsproblematiek van de verdachte mee, die volgens rapportages van de reclassering een belangrijke rol speelde in zijn criminele gedrag. Tijdens de zitting op 16 september 2015 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die de ISD-maatregel voor twee jaar had geëist. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de diefstal van het bronzen schaap, een stofzuiger en een externe harde schijf, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na één jaar. De benadeelde partijen die schadevergoeding vorderden, werden deels niet-ontvankelijk verklaard, terwijl een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij wel werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/760136-15, 08/216578-13 (tul), 08/730757-13 (tul) en
08/730213-15 (tul)
Datum vonnis: 30 september 2015.
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 september 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Agelink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. J.O.A.N de Vries, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:geldkistjes en een televisie heeft gestolen uit de [naam moskee] Moskee in Oldenzaal;
feit 2:een aan [slachtoffer 1] toebehorend bronzen schaap heeft gestolen, dan wel dat hij dat bronzen schaap voorhanden heeft gehad terwijl hij wist of had kunnen weten dat het gestolen was;
feit 3:een aan [slachtoffer 2] toebehorende fiets heeft weggenomen;
feit 4:een aan “ [bedrijf 1] ” toebehorende stofzuiger heeft weggenomen;
feit 5:een aan “ [bedrijf 2] ” toebehorende bladblazer heeft weggenomen;
feit 6:een aan [slachtoffer 3] toebehorende vouwfiets heeft weggenomen, dan wel een vouwfiets heeft geheeld;
feit 7:een aan “ [bedrijf 3] ” toebehorende externe harde schijf heeft weggenomen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2015 in de gemeente Oldenzaal tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan de Scholtenhoeklaan heeft
weggenomen één of meer geldkistjes, een televisietoestel en/of geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [naam moskee] Moskee, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn
bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 04 juni 2015 te de Lutte, gemeente Losser, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bronzen schaap, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 04 juni 2015 in de gemeente Losser, althans in Nederland,
een bronzen schaap heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van dat schaap wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 04 juni 2015 in de gemeente Losser, althans in Nederland,
een bronzen schaap heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van dat schaap redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2015 te Rossum, gemeente Dinkelland, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 27 april 2015 in de gemeente gemeente Oldenzaal met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een stofzuiger, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
hij op of omstreeks 19 mei 2015 in de gemeente Oldenzaal met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bladblazer, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
hij op of omstreeks 17 juni 2015 in de gemeente Oldenzaal met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (vouw)fiets, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 6 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juni 2015 tot en met 21 juni 2015 in de
gemeente Oldenzaal en/of te Rossum, gemeente Dinkelland, althans in Nederland,
een (vouw)fiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die fiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 6 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juni 2015 tot en met 21 juni 2015 in de
gemeente Oldenzaal en/of te Rossum, gemeente Dinkelland, althans in Nederland,
een (vouw)fiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
7.
hij op of omstreeks 19 juni 2015 in de gemeente Oldenzaal met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een externe harde schijf, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de feiten onder 1, 2 primair 3, 4, 6 primair en 7, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verder heeft de officier van justitie toewijzing gevraagd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 150,-- te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 69,34, te vermeerderen met de wettelijke rente en ten slotte toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3] tot een bedrag van € 119,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de officier van justitie telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers
08/730757-13 en 08/216578-13, heeft de officier van justitie gevorderd hem niet-ontvankelijk te verklaren, nu op deze vorderingen reeds op 17 juni 2015 is beslist. Ten aanzien van de vordering onder parketnummer 08/730213-15 heeft de officier van justitie gevorderd dat die wordt afgewezen, zulks gelet op de vordering inhoudende dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs [1]
5.1.1.
feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte en het resultaat van het dactyloscopisch onderzoek, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken nu verdachte het feit heeft ontkend en op basis van het dactyloscopisch onderzoek niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat dit feit door verdachte is gepleegd. Verdachte heeft het feit ontkend. Het dactyspoor is aangetroffen op een stuk plastic, dat kennelijk als verpakking voor gereedschap heeft gediend. Gelet op de plaats waar, en het voorwerp waarop, het dactyspoor is aangetroffen, kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat dat spoor redelijkerwijs niets anders dan een daderspoor kan betreffen. Dat door de persoon, die namens de Moskee aangifte deed, is verklaard dat het gereedschap, noch de verpakking, van de Moskee zijn, maakt dat niet wezenlijk anders. Dat betekent dat verdachte, bij gebrek aan wettig en vooral overtuigend bewijs, dient te worden vrijgesproken.
5.1.2.
feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de primair ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en het korte tijdsbestek dat is gelegen tussen de diefstal en het tijdstip waarop het bronzen schaap door verdachte te koop is aangeboden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. De verdediging voert daartoe aan dat het, gelet op de fysieke toestand van verdachte enerzijds en het gewicht van het bronzen beeld anderzijds, voor verdachte vrijwel onmogelijk was om het zware bronzen schaap (in zijn eentje) weg te nemen. De aangifte wordt volgens de verdediging niet door enig ander wettig bewijsmiddel ondersteund. Ook van schuld- en opzetheling is volgens de verdediging geen sprake nu van verdachte als niet deskundige niet verwacht mag worden dat hij bekend was met de (handels)waarde van het bronzen schaap als kunstobject. Er hoefde daarom bij hem geen waarschuwingslampje te gaan branden toen hij het beeld voor een bedrag van € 50,-- aangeboden kreeg. Van de oud-metaalhandelaar, waaraan hij het schaap verkocht, heeft hij
€ 150,-- gebeurd.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat tussen 3 juni 2015 te 20.30 uur en 4 juni 2015 te 05.30 uur, uit zijn tuin aan de [adres 1] te De Lutte, een bronzen schaap is weggenomen en dat hij niemand het recht of de toestemming had gegeven tot het plegen van dit feit. [2]
De getuige [getuige] heeft verklaard dat er op 4 juni 2015 omstreeks 08.18 uur een persoon, die zich door middel van een id-kaart legitimeerde als [verdachte] te [woonplaats] , in een Toyota met in de kofferbak een zwaar bronzen schaap, bij zijn bedrijf in oude metalen aan de [adres 2] te Losser kwam en vertelde dat het schaap uit zijn eigen tuin kwam en hij het niet meer wilde hebben. De getuige heeft op een foto gezien dat het door hem gekochte schaap, overeenkwam met het schaap dat uit een tuin in De Lutte was gestolen. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting als volgt verklaard.
Het klopt dat ik op 4 juni 2015 tegen 08.00 uur een bronzen schaap te koop heb aangeboden bij het metaalbedrijf [bedrijf 4] te Losser. Ik had dat schaap op 1 of 2 juni voor 50 euro gekocht van een kennis van wie ik de naam niet wens te noemen. [4]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het bronzen schaap op 1 of 2 juni had gekocht, niet aannemelijk geworden, te meer nu dat tijdstip volgens verdachte’s verklaring is gelegen vóór het tijdstip waarop het schaap is weggenomen. Op basis van de aangifte en de korte tijd die is gelegen tussen de diefstal en het moment waarop verdachte het bronzen schaap te koop heeft aangeboden, zulks in samenhang met zijn niet verifieerbare verklaring over de wijze waarop hij het bronzen beeld in bezit kreeg, oordeelt de rechtbank dat het verdachte is geweest die het bronzen schaap heeft weggenomen, waarmee het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
5.1.3.
feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit feit, dat in samenhang moet worden gezien met feit 6, wettig en overtuigend is bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] . Met name gelet op de korte tijd die is gelegen tussen de diefstal en het aantreffen van deze fiets bij verdachte, kan het volgens de officier van justitie niet anders zijn dan dat verdachte, die bovendien geen redelijke verklaring heeft gegeven over de herkomst ervan, deze fiets heeft gestolen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken nu aan de hand van wettige bewijsmiddelen niet overtuigend kan worden vastgesteld dat de fiets waarop verdachte is aangetroffen, dezelfde fiets is als door aangever [slachtoffer 2] genoemd in zijn aangifte.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de processtukken niet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn, dan dat de fiets, waarop verdachte op 22 juni 2015 is aangetroffen, dezelfde fiets is als genoemd door aangever [slachtoffer 2] in zijn aangifte. Weliswaar komen het merk en type overeen, maar unieke kenmerken, zoals een framenummer, ontbreken, evenals een herkenning van de aangetroffen fiets door de aangever.
5.1.4.
feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en een drietal processen-verbaal van herkenning.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu verdachte het feit ontkent en, met name gelet op de kwaliteit van het beeldmateriaal, aan de herkenning door de verbalisanten niet die bewijskracht en bewijswaarde mag worden toegekend die nodig is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat op 27 april 2015 bij de firma “ [bedrijf 1] ” aan de [adres 3] te Oldenzaal een stofzuiger is gestolen. Een usb-stick met daarop de beelden van de diefstal zijn door de aangever aan de politie overhandigd. [5]
In een drietal processen-verbaal van herkenning opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant] , [6] [verbalisant] [7] en [verbalisant] , [8] wordt op ambtseed gerelateerd dat zij de verdachte herkennen als de persoon die te zien is op een aantal beelden, afkomstig van genoemde usb-stick.
In een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisante [verbalisant] ,
wordt gerelateerd dat zij op de bewuste camerabeelden ziet dat een man, die zij herkent als [verdachte] ,
met een stofzuiger in zijn hand de winkel uitloopt. [9]
De verdediging heeft betoogd dat de verbalisanten, gelet op de slechte kwaliteit van de foto’s, [verdachte] niet op de beelden herkend kunnen hebben en zij ten onrechte niet hebben aangeven op basis van welke kenmerken zij [verdachte] hebben herkend en zij bovendien niet onbevangen naar de foto’s hebben kunnen kijken.
Uit de processtukken heeft de rechtbank afgeleid dat de afbeeldingen van de camerabeelden, die als dossierpagina’s 57 t/m 69 in het procesdossier zijn opgenomen, de camerabeelden betreffen die op 27 april 2015 bij [bedrijf 1] te Oldenzaal zijn gemaakt. Op een aantal van deze afbeeldingen heeft de rechtbank waargenomen dat een persoon is te zien wiens gezichtskenmerken, de vorm van het hoofd, met name die van de jukbeenderen, de neus en de haarlijn, zozeer overeenkomen met die van verdachte, dat de rechtbank op basis van haar eigen waarneming vaststelt dat het heel goed mogelijk is dat het de verdachte is die op deze afbeeldingen te zien is. Op grond van de eigen waarneming van de rechtbank, in samenhang met de verklaring van aangever en het relaas van genoemde verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van een stofzuiger bij [bedrijf 1] te Oldenzaal.
5.1.5.
feit 5
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan, zodat vrijspraak dient te volgen. De rechtbank overweegt daartoe dat de aangifte van [aangever 2] niet door enig ander wettig bewijsmiddel wordt ondersteund, zodat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum dat nodig is om tot bewezenverklaring te kunnen komen.
5.1.6.
feit 6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit is bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van aangever
[slachtoffer 3] , de verklaring van [slachtoffer 2] (afgelegd in de zaak ten laste gelegd onder feit 3) en het proces verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (opgemaakt in de zaak ten laste gelegd onder feit 3)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte, wegens gebrek aan bewijs, van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 22 juni 2015 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hem, nadat hij een vouwfiets van het merk Limit voor de woning van zijn vader had zien staan, duidelijk werd dat de fiets van zijn vader van het merk Koga was gestolen.
De aangetroffen vouwfiets blijkt op 17 juni 2015 te zijn gestolen in Oldenzaal. De omstandigheid dat de rechtbank niet bewezen acht dat de fiets van [slachtoffer 2] (zie feit 3) door verdachte is gestolen, impliceert dat evenmin vast staat dat verdachte degene is geweest die genoemde vouwfiets enige dagen voordien, te weten op 17 juni 2015, heeft gestolen, om deze, bij gelegenheid van de diefstal van de fiets van [slachtoffer 2] , achter te laten voor de woning van [slachtoffer 2] . Dat een verbalisant de verdachte in die periode een keer op een vouwfiets heeft zien rijden, maakt dit niet anders, nu de verbalisant niets specifieks over die vouwfiets heeft verklaard, waardoor niet kan worden vastgesteld dat het dezelfde vouwfiets betreft. Hieruit volgt dat ook voor feit 6 vrijspraak dient te volgen.
5.1.7.
feit 7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van de verklaring van aangever [aangever 3] en de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten
[verbalisant] en [verbalisant] , dit feit bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken nu het enige bewijsmiddel omtrent verdachte’s betrokkenheid bij dit feit, berust op de herkenning door de verbalisanten van verdachte op onscherpe camerabeelden, welke op detailniveau onvoldoende onderscheidend zijn om een betrouwbare herkenning te kunnen doen. Verder betoogt de verdediging dat de verbalisanten, die verdachte zouden hebben herkend, niet onbevangen naar de foto’s hebben kunnen kijken.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aangever [aangever 3] heeft verklaard dat op 24 juni 2015 uit de winkel van [bedrijf 3] te Oldenzaal, een externe harde schijf is gestolen. De beelden waarop te zien is dat een persoon, vanuit een schap een externe harde schijf pakt en deze achter de bodywarmer stopt, zijn door aangever ter beschikking van de politie gesteld. [10]
In een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] , wordt door de verbalisante naar aanleiding van voornoemde beelden gerelateerd dat zij ziet dat op 19 juni 2015 een manspersoon, die zij herkent als [verdachte] , de winkel binnenkomt en een artikel uit de stelling pakt en hierna met dit artikel onder zijn kleding de winkel verlaat. [11]
Uit de processtukken heeft de rechtbank afgeleid dat de afbeeldingen van camerabeelden die op dossierpagina’s 138 t/m 147 in het procesdossier zijn opgenomen, de camerabeelden betreffen die op 19 juni 2015 bij [bedrijf 3] te Oldenzaal zijn gemaakt. Op een aantal van deze afbeeldingen heeft de rechtbank waargenomen dat een persoon is te zien wiens gezichtskenmerken, de vorm van het hoofd, met name die van de jukbeenderen, de neus en de haarlijn, zozeer overeenkomen met die van verdachte, dat de rechtbank op basis van haar eigen waarneming vaststelt dat het heel goed mogelijk is dat het de verdachte is die op deze afbeeldingen te zien is. Op grond van de eigen waarneming van de rechtbank, in samenhang met de verklaring van aangever en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van een externe harde schijf bij [bedrijf 3] te Oldenzaal. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat zij verdachte’s verklaring, dat hij onmogelijk kan zijn herkend door een verbalisant aangezien hij nog nooit in de winkel van [bedrijf 3] is geweest, als onaannemelijk passeert, nu verbalisant [verbalisant] in zijn proces-verbaal van bevindingen relateert dat hij verdachte op 19 juni 2015 in levende lijve bij [bedrijf 3] in de winkel heeft gezien. [12]
5.4
De conclusie
De rechtbank acht resumerend niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 3, 5 en 6 primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 primair, 4 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2015 te de Lutte, gemeente Losser, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bronzen schaap, toebehorende aan
[slachtoffer 1] ;
4.
hij op 27 april 2015 in de gemeente Oldenzaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een stofzuiger, toebehorende aan [bedrijf 1] ;
7.
hij op 19 juni 2015 in de gemeente Oldenzaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een externe harde schijf, toebehorende aan [bedrijf 3] .
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 primair, 4 en 7 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen verklaard, zodat zij hem daarvan in zoverre zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 310 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 primair, 4 en 7,
telkens het misdrijf: diefstal.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte is in het verleden herhaaldelijk ter zake vermogensdelicten veroordeeld. Hij gaat ondanks de in die veroordelingen gelegen waarschuwingen door met het plegen van dergelijke feiten. Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten liep hij nog in meerdere proeftijden. Verdachte geeft daarmee aan zich kennelijk niets aan te trekken van rechterlijke beslissingen en geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De oorzaak van verdachte’s strafbare gedrag is veelal gelegen in zijn drugsverslaving. Mogelijkheden om iets aan zijn verslavingsproblematiek te doen heeft verdachte onbenut gelaten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de omtrent verdachte opgemaakte rapportage van de reclassering (van het Leger des Heils) van 2 september 2015.
Daarin wordt onder meer geconcludeerd dat verdachte, met betrekking tot het feit dat er geen behandeling op gang is komen, een externaliserende houding aanneemt. Volgens de reclassering ligt de oorzaak van de problemen, die zich bij verdachte op bijna alle leefgebieden voordoen, in zijn persoonlijkheidsproblematiek, vaardigheidstekorten en verslaving, waardoor het hem niet lukt beloftes te houden en afspraken na te komen. Bovendien lukt het hem niet om zelfstandig en evenmin met verplicht opgelegde ambulante hulp, zijn leven op de rails te krijgen. Gelet op verdachte’s geschiedenis van veelplegerschap, overlast en het niet nakomen van afspraken is volgens de reclassering een ISD-maatregel de enige passende reactie.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wel een klinische behadeling wil ondergaan, maar dat hij een ISD-maatregel niet wenselijk acht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m Sr en dat verdachte ook overigens voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juni 2015 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem gepleegde feiten meer dan driemaal onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf ter zake van het plegen van misdrijven, terwijl die straffen geheel ten uitvoer zijn gelegd. Voorts is ten aanzien van verdachte in de afgelopen vijf jaar, zoals het openbaar ministerie in haar richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, in aanvulling op het wettelijke kader, eist, meer dan tienmaal proces-verbaal opgemaakt ter zake een misdrijf waarvan één in het afgelopen kalenderjaar.
Aan verdachte is meermalen de kans geboden om binnen de bijzondere voorwaarden die aan eerdere (voorwaardelijke) veroordelingen zijn gesteld zich zowel klinisch als ambulant te laten behandelen. Verdachte heeft echter telkens onvoldoende meegewerkt, waardoor deze trajecten zijn mislukt. De rechtbank ziet thans geen reden om verdachte nogmaals een kans te bieden om binnen een ander dwangkader dan de ISD-maatregel aan zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek te werken.
Gelet op het justitieel verleden van verdachte en zijn ambivalente houding tegenover de hulpverlening dient bovendien de bescherming van de maatschappij prominent bij de belangenafweging te worden meegewogen. De ISD-maatregel strekt er toe de maatschappij te beveiligen en te vrijwaren van ernstige overlast en verloedering, alsmede de kans op herhaling van het plegen van misdrijven door een verdachte te verkleinen, zo mogelijk ook door de onderliggende (verslavings- en andere) problematiek van die verdachte te behandelen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gezien zijn veelvuldig recidiveren en de inhoud van de over zijn persoon opgemaakte rapportages, aan dit criterium voldoet.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte, en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek, alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank zal beslissen dat één jaar na de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden als bedoeld in artikel 38s Sr. Dan zal onder meer kunnen worden bezien hoe de behandeling van verdachte vorm heeft gekregen en of er aanleiding is de maatregel nog langer te laten voortduren.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] , wonende te [adres 1] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 150,--, wegens het betalen van dat bedrag aan de oud-ijzerhandelaar, om het gestolen bronzen schaap weer in zijn bezit te krijgen.
Deze schadepost wordt betwist en is, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldoende onderbouwd. Een kwitantie van de beweerdelijke betaling is niet overgelegd.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stelling alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 3] , wonende te [adres 4] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van € 69,34 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken voor het feit waarop de vordering betrekking heeft.
[aangever 3] , wonende te [adres 5] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de terechtzitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 119,-- in verband met de diefstal van een externe harde schijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering tot na te melden bedrag gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 7 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De schade, welke niet is onderbouwd met (inkoop)facturen, wordt door de rechtbank, naar redelijkheid en billijkheid, gewaardeerd op € 90,--. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stelling voor dat deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal wat betreft [aangever 3] , de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 7 bewezenverklaarde feit is toegebracht.

10.De vordering tenuitvoerlegging

Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 08/730757-13 en 08/216578-13 heeft de officier van justitie gevorderd hem niet ontvankelijk te verklaren, nu op deze vordering reeds op 17 juni 2015 is beslist. Ten aanzien van de vordering onder parketnummer 08/730213-15 heeft de officier van justitie gevorderd dat die vordering wordt afgewezen, zulks gelet op de vordering dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat dient te worden beslist overeenkomstig hetgeen door de officier van justitie met betrekking tot voormelde vorderingen heeft gevorderd.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38n, 38s en 57 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 2 primair, 4 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair, 4 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard en spreekt hem daarvan in zoverre vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 primair, 4 en 7 bewezenverklaarde;
maatregel
  • legt aan verdachte de maatregel op tot
  • beslist dat een
  • bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voordien de rechtbank zal berichten als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, Sr;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Tenfelde, voornoemd van een bedrag van € 90,00;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 29,00 niet ontvankelijk is in haar vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , beiden voornoemd, niet ontvankelijk zijn in hun vordering en dat zij ieder hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/216578-13
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering;
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/730757-13
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering;
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/730213-15
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost Nederland, district Twente met nummer PL0600-2015366644 van 27 juli 2015. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen maar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 4 juni 2015, pagina’s 96 en 97.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige van [getuige] van 5 juni 2015, pagina’s 102 t/m 104.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2015, inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 30 april 2015, pagina’s 45 en 46.
6.Het proces-verbaal van herkenning van verbalisant [verbalisant] van 6 mei 2015, pagina 49.
7.Het proces-verbaal van herkenning van verbalisant [verbalisant] van 6 mei 2015, pagina 52.
8.Het proces-verbaal van herkenning van [verbalisant] van 6 mei 2015, pagina 54.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 juni 2015, pagina 56.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 24 juni 2015, pagina’s 131 en 132.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 24 juni 2015, pagina’s 136 en 137.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 25 juni 2015, pagina 135.