ECLI:NL:RBOVE:2015:4420

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
Awb 15/801
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en berekeningswijze loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Hengelo, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar WIA-uitkering over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 september 2014 was vastgesteld. Het UWV had een bedrag van € 1.260,19 bruto teruggevorderd voor de maanden juni en augustus 2014, onder de noemer van onverschuldigd betaalde voorschotten. Eiseres betwistte de berekening van haar uitkering en stelde dat zij recht had op een loonaanvullingsuitkering in plaats van een vervolguitkering voor de genoemde maanden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij de berekening van de WIA-uitkering niet correct had gehandeld. Eiseres had aangevoerd dat het inkomen per periode van vier weken moest worden herleid tot een bedrag per kalendermaand, waarbij de kalendermaand op 21,75 dagen moest worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte artikel 4:1, tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten had genegeerd, dat bepaalt dat het inkomen moet worden herleid tot een bedrag per kalendermaand. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op een loonaanvullingsuitkering over de maanden juni en augustus 2014, omdat haar inkomen in die maanden niet onder de inkomenseis viel.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die op € 490,- werden begroot, en het griffierecht van € 45,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 september 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/801

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres]te Hengelo, eiseres,
gemachtigde: mr. G. Wind,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.A. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 september 2014 vastgesteld. Voor de periodes 1 juni 2014 tot en met 30 juni 2014 en 1 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2014 is onder de noemer van onverschuldigd betaalde voorschotten een bedrag van € 1. 260,19 bruto teruggevorderd.
Bij besluit van 4 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015.
Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet WIA.
Bij brief van 22 mei 2014 heeft verweerder eiseres verzocht loonstroken vanaf de maand oktober 2013 te overleggen teneinde een definitieve berekening te kunnen maken van haar WIA-uitkering.
Bij brief van 7 juni 2014 heeft eiseres aan het verzoek van verweerder van 22 mei 2014 voldaan.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in de rubriek procesverloop van deze uitspraak.
Verweerder is bij het vaststellen van de voor de WIA-uitkering van eiseres van belang zijnde inkomsten uitgegaan van de loonopgave van de werkgever. Eiseres ontving een (nagenoeg) gelijk salaris per vier weken. Verweerder heeft het betreffende deel van de inkomsten van de vier wekenperiode toegerekend aan de maand waarin die inkomsten zijn genoten. Bij die toerekening heeft verweerder het vier-wekensalaris gedeeld door 20 (werkdagen) en de uitkomst vermenigvuldigd met het aantal werkdagen in de onderscheiden maanden. Dit aantal bedroeg 21 over de maanden juni 2014 en augustus 2014, waardoor verweerder voor die maanden een inkomen vaststelde van (€ 1.056,14 (“het relevante sv-loon”) x 21/20 = € 1.108,95. De restverdiencapaciteit van eiseres bedraagt volgens verweerder € 2.223,50. Over de maanden juni en augustus van 2014 bedragen de inkomsten van eiseres volgens verweerder niet tenminste 50% van hetgeen eiseres nog kan verdienen. Zij heeft daarom volgens verweerder over die maanden recht op een vervolguitkering.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder een onjuiste berekening heeft uitgevoerd bij de vaststelling van haar WIA-uitkering en dat zij (ook) over de maanden juni en augustus van 2014 recht heeft op een loonaanvullingsuitkering in plaats van een vervolguitkering. Eiseres verwijst naar artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA en naar de artikelen 4:1, eerste en tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (het Inkomensbesluit). Eiseres stelt dat hieruit volgt dat het inkomen dat eiseres per periode van vier weken ontvangt moet worden herleid tot een bedrag per kalendermaand en dat een kalendermaand moet worden vastgesteld op 21,75 dagen. Verweerder heeft ten onrechte en op onjuiste wijze toepassing gegeven aan artikel 4:1, zevende lid, van het Inkomensbesluit, aldus eiseres. Subsidiair stelt eiseres dat verweerder op grond van artikel 4:1, negende lid, van het Inkomensbesluit beleidsruimte heeft om een kennelijk onredelijke resultaat te corrigeren, van welke ruimte verweerder gebruik had moeten maken.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de gehanteerde berekening op juiste wijze toepassing is gegeven aan artikel 4:1, zevende lid, van het Inkomensbesluit, door de richtlijn te hanteren dat de inkomsten uit de periode van vier weken worden toegerekend aan een maand, waarbij wordt bezien wat het inkomen over het feitelijke aantal uitkeringsdagen (werkdagen) in de betreffende maand is.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 60 van de Wet WIA, voor zover relevant, is bepaald dat de WGA-uitkering bestaat uit een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat tenminste gelijk is aan de inkomenseis of een vervolguitkering. In artikel 61 van de Wet WIA is bepaald hoe de hoogte van de WGA-uitkering per kalendermaand wordt vastgesteld. Belangrijk in dat kader is wat het inkomen per kalendermaand is.
Ingevolge artikel 61, achtste lid, van de Wet WIA wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen wordt verstaan. Deze algemene maatregel van bestuur is het Inkomensbesluit.
In artikel 4:1, eerste lid, onder a, van het Inkomensbesluit is bepaald dat het inkomen voor de toepassing van de Wet WIA wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand.
Artikel 4:1, tweede lid, van het Inkomensbesluit bepaalt dat voor de toepassing van het eerste lid de kalendermaand wordt gesteld op 21,75 dagen. De kalenderweek wordt gesteld op vijf dagen. Het boek- of kalenderjaar wordt gesteld op 261 dagen.
Artikel 4:1, zevende lid, van het Inkomensbesluit, voor zover thans van belang, bepaalt dat verweerder bij de vaststelling van het inkomen het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, kan toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.
4.2
Uit de nota van toelichting bij het Besluit van 23 december 2010 tot vaststelling van een Inkomensbesluit voor de volksverzekeringen en de sociale voorzieningen (Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen) Jaargang 2010, Nr. 869, blijkt dat het zevende lid van artikel 4:1 van het Inkomensbesluit rekening houdt met de situatie waarin het door de werkgever gehanteerde aangiftetijdvak afwijkt van de kalendermaand en het betreffende aangiftetijdvak deels in en deels buiten de relevante kalendermaand valt, waardoor sprake is van een zogenoemd “gebroken aangiftetijdvak”. In die situatie kan een evenredig deel van het loon van het aangiftetijdvak dat deels binnen en deels buiten de kalendermaand valt worden toegerekend aan de kalendermaand, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal dagen waarop de betrokkene in de kalendermaand bij de werkgever in dienst was. Hierdoor wordt aangesloten bij de gehanteerde systematiek in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (thans: Dagloonbesluit werknemersverzekeringen).
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn berekeningswijze geen evenredig deel van het loon van eiseres toegerekend aan de kalendermaand als bedoeld in het Inkomensbesluit. Verweerder is immers voorbijgegaan aan artikel 4:1, tweede lid, van het Inkomensbesluit, waarin nadrukkelijk is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid het inkomen moet worden herleid tot een bedrag per kalendermaand, waarbij de kalendermaand wordt vastgesteld op 21,75 dagen. Uit de tekst noch de geschiedenis van artikel 4:1, zevende lid, van het Inkomensbesluit blijkt dat laatstgenoemd artikellid een afwijking inhoudt van de regels die in het eerste en tweede lid zijn vastgesteld. Zo is er geen aanleiding voor het oordeel dat in artikel 4:1, zevende lid, van het Inkomensbesluit een andere definitie geldt voor het begrip kalendermaand dan bedoeld in het tweede lid van dat artikel.
Ook anderszins valt niet in te zien dat het feit dat eiseres per vier weken uitbetaald krijgt, in relatie tot de omstandigheid dat onderscheiden maanden een afwijkend aantal werkdagen bevatten, moet leiden tot de door verweerder betoogde uitkomst.
4.4
De rechtbank acht het in de situatie van eiseres wel juist het inkomen van eiseres per kalender maand te berekenen door het door verweerder vastgestelde inkomen per maand te delen door het aantal werkdagen in de betreffende maand en de uitkomst vervolgens te vermenigvuldigen met 21,75.
Hiermee wordt ook aangesloten bij de andere componenten die worden genoemd in artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA, waarbij de rechtbank specifiek het maandloon benoemt, dat wordt bepaald door het dagloon te vermenigvuldigen met 21,75.
4.5
Het toepassen van de door de rechtbank genoemde berekeningswijze leidt er toe dat eiseres (ook) over de maanden juni en augustus 2014 recht heeft op een loonaanvullingsuitkering.
5. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu de uitwerking van deze uitspraak slechts een financiële is, ziet de rechtbank geen aanleiding de bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij verweerder ook moet besluiten op het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in beroep heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 490,- . Verder dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 490,00;
- bepaalt dat verweerder eiseres het betaalde griffierecht ad € 45,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate-van Holsteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2015
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.