De rechtbank Overijssel heeft op 17 september 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige in een zwembad in Kampen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet de overtuiging had dat de verdachte de feiten had gepleegd. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 3 september 2015, waar de officier van justitie, mr. H.J. Timmeren, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J. Jansma.
De tenlastelegging omvatte twee punten: het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden op basis van de aangifte en getuigenverklaringen. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, wijzend op het ontbreken van overtuigend bewijs en de onbetrouwbaarheid van de getuigen.
Na beoordeling van de verklaringen van de betrokkenen, concludeerde de rechtbank dat er tegenstrijdigheden en onduidelijkheden waren in de verklaringen van de getuigen. De rechtbank was van mening dat de verklaringen van de verdachte, die de beschuldigingen stellig ontkende, mogelijk de feitelijke gang van zaken weergaven. Gezien het gebrek aan overtuigend bewijs heeft de rechtbank besloten de verdachte vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten.