Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is een tweeledig causaal verband vereist. Er dient in de eerste plaats sprake te zijn van een relatie tussen het verkeersongeval en het overlijden van het slachtoffer. In deze zaak staat het oorzakelijk verband tussen de aanrijding en de dood van het slachtoffer [slachtoffer] niet ter discussie: het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van het bij de aanrijding opgelopen letsel.
In de tweede plaats dient sprake te zijn van een relatie tussen de aan de verdachte verweten gedragingen en het ontstaan van het ongeval. De kernvraag hierbij is of het verkeersongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van de verdachte, waarbij het aankomt op de beoordeling van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In het kader van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kent het juridische begrip ‘schuld’ een drietal gradaties: aanmerkelijke onoplettend/onvoorzichtig, zeer onoplettend/onvoorzichtig en roekeloos.
De rechtbank constateert op basis van de bewijsmiddelen dat verdachte op 13 april 2014, onder invloed van meer alcohol dan wettelijk toegestaan heeft gereden op de Zuid Esmarkerrondweg te Enschede. Vast staat dat verdachte ten tijde van de botsing te hard heeft gereden en dat hij geen noodstop heeft gemaakt om de botsing te voorkomen. Uit het rapport van de deskundige Ing. J. Wolbers van Schimmelpfennig & Becke d.d. 7 november 2014 komt naar voren dat zowel de botssnelheid als de gereden snelheid tussen de 65 km/h en 80 km/h heeft gelegen. De rechtbank heeft, mede gelet op de uitleg die de deskundige ter terechtzitting heeft gegeven, geen enkele reden te twijfelen aan deze uitkomst en aan de uitgangspunten die aan deze berekening ten grondslag hebben gelegen. De uitkomst is gebaseerd op drie verschillende berekeningsmethoden en de rechtbank verwerpt, mede gelet op de verklaring van de deskundige, de hypothese van de verdediging dat het slachtoffer mogelijk zou zijn meegesleept door de auto van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de verklaring van de getuige [benadeelde] , waar hij zegt dat het slachtoffer door de auto door de lucht werd geworpen, nu deze verklaring door de getuige
[getuige 1] wordt ondersteund.
Bij de oversteekplaats ter hoogte van het winkelcentrum Het Stroink is een verkeersbord (J23) geplaatst dat waarschuwt voor overstekende voetgangers. De straatverlichting was in werking en het uitzicht ter plaatse werd niet belemmerd. Verdachte is met zijn auto in botsing gekomen met een voetganger, die zich op de aldaar gelegen oversteekplaats voor fietsers en voetgangers begaf. Ten gevolge van deze botsing heeft de voetganger, mevrouw [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaraan zij ter plekke is overleden.
Uit de verklaringen van de getuigen [benadeelde] , [getuige 1] en [getuige 2] , in samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [benadeelde] en [slachtoffer] de oversteekplaats hebben willen oversteken, waarbij [benadeelde] als eerste de weg overstak en [slachtoffer] achter hem aanliep en zij vervolgens met de auto in botsing is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat er moet worden uitgegaan van de signaalpositie van [benadeelde] . Dit is de positie waarop een reactie van de bestuurder (verdachte) wordt verwacht omdat er een gevaarlijke situatie ontstaat. De rechtbank is van oordeel dat verdachte had moeten reageren op het moment dat [benadeelde] zich op circa 1 meter op de rijbaan begaf. Hij betrad immers - kort voor [slachtoffer] dat deed - de rijbaan en vanaf dat moment had verdachte alert moeten zijn en moeten reageren. Aan de deskundige J. Wolbers is ondermeer verzocht om, uitgaande van deze signaalpositie van [benadeelde] , een vermijdbaarheidsanalyse te geven. De deskundige heeft geconcludeerd dat indien de verdachte de maximaal toegestane snelheid van 50 km/h had gereden, zowel bij het hanteren van de bovengrens van 80 km/h, als bij het hanteren van de ondergrens van
65 km/h, de botsing te voorkomen was geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat de deskundige J. Wolbers nader onderzoek heeft verricht naar de volgende varianten a) waarbij [slachtoffer] aanvankelijk achter haar vriend [benadeelde] is aangelopen de Zuid Esmarkerrondweg op, maar waarbij zij vervolgens - nadat [benadeelde] de middengeleider al had bereikt - is teruggegaan naar het begin van de oversteek en b) waarbij [slachtoffer] aanvankelijk achter haar vriend [benadeelde] is aangelopen de Zuid Esmarkerrondweg op, maar waarbij zij zich halverwege de rijbaan heeft omgedraaid en is teruggelopen naar het begin van de oversteek.
De conclusie van de deskundige J Wolbers luidt dat ook in de beide hiervoor genoemde varianten, het ongeluk te vermijden was geweest indien verdachte zich aan de ter plaatste geldende maximumsnelheid van 50 km/h had gehouden.
De rechtbank acht de door de deskundige J. Wolbers uitgebrachte deskundigenrapporten degelijk en goed onderbouwd en de deskundige heeft daaraan op de terechtzitting heldere uitleg gegeven, zodat de rechtbank de conclusies uit deze rapportages overneemt.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de botsing te vermijden was indien verdachte zich aan ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/h had gehouden. Het forse alcoholgebruik van verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ook een rol van betekenis gespeeld, al was het alleen al voor wat betreft de impact (snelheid) waarmee het slachtoffer werd geraakt. Vastgesteld is dat verdachte op het moment van de botsing onder invloed was van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik, zeker in de mate die bij verdachte is vastgesteld, leidt tot versmalling van het blikveld en ernstige vermindering van het reactievermogen. Dit laatste blijkt eveneens uit de in het deskundigenrapport van 24 augustus 2015 opgenomen publicatie. Dat verdachte de botsing niet heeft kunnen voorkomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen te wijten aan de door hem gehanteerde te hoge snelheid, maar ook aan het feit dat hij onder invloed was van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Hij heeft in het geheel niet gereageerd op de overstekende voetgangers, heeft met onverminderd hoge snelheid, zonder te remmen, zijn weg vervolgd en het slachtoffer in volle vaart geraakt.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is, en indien dit het geval is, welke vorm van schuld aan verdachte verweten kan worden. De rechtbank overweegt dat voor roekeloosheid in zijn algemeenheid is vereist dat er sprake moet zijn van bewustheid van het risico op ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren.
De rechtbank is van oordeel dat tegen de achtergrond van deze maatstaf, gelet op inhoud van het dossier en de huidige stand van de jurisprudentie, niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van roekeloos rijgedrag van verdachte. In dit verband is van belang dat de limieten van alcohol en snelheid weliswaar fors zijn overschreden, maar niet dermate excessief dat daarin al roekeloosheid gelegen is. De rechtbank is van oordeel dat gezien alle omstandigheden als hierboven genoemd, wel wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig, zeer onoplettend en zeer onachtzaam heeft gereden, waardoor er een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan mevrouw [slachtoffer] is overleden.